| |
| |
| |
De tentoonstelling te Brussel
Brussel, 15 Juli.
Hulde aan Wallonië!
Want ik ben gelukkig, na van sommige Walen zoo heel veel kwaad te hebben verteld, nu ook eens in de gelegenheid te worden gesteld u te zeggen, hoeveel ik van hun land en hun volksaard houd, hoe schoon ik ze vind in hun geest en in hun gemoed, hoe hoog ik hun kunst en hunne literatuur stel. Ja, het doet me genoegen, ik die niet zonder wrevel steeds op den kwaden wil en zelfs de kwade trouw der Walen in zake Vlaamsche Beweging terug moet komen, eens met blijheid van ze te kunnen spreken, naar aanleiding van de schoone voorlezing, die één hunner, Georges Rency, gisteren in de tentoonstelling over ‘Le milieu Wallon dans la litérature’ heeft gehouden.
Het was niet zonder spijt, dat ik verleden week, bij de inhuldiging van de letterkundige afdeeling - herinner u mijn verslag, bid ik u - prof. Victor Chauvin had hooren verklaren: ‘Het Waalsch sterft uit. Het verdwijnt, verdreven door het Fransch’. Die ondubbelzinnige verklaring, die wel niemand voor overdreven zal houden (prof. Chauvin is een overtuigd ‘Wallonisant’), trof me des te pijnlijker, dat ik weet wat het is, voor 't behoud van eigen taal te vechten, dat de Vlamingen ondervonden hebben hoe verduistering der volkstaal vermindering der volkskracht beteekent, dat wie zijn taal verliest ook eigen aard en eigen gemoed prijs moet geven. En waar dit de Walen geldt, met dewelke dan toch heel wat Vlamingen verwant zijn, door den bloede en deels zelfs door den geest, - waar het de
| |
| |
Walen geldt, met hunne zoo gevoelige en fijne volkskunst (hunne tegenwoordige volksliederen, die uit de kolenstreken o.m., zijn veel schooner dan de tegenwoordige Vlaamsche volksliederen), daar is dat wegsterven te meer te bejammeren, dat het den rassenhaat en den nijd vanwege het aldus langzamerhand-wegkwijnende Wallonië tegenover het rijker en rijker bloeiende Vlaanderen, alleen aan kan vuren en versterken; hetgeen gevaarlijke politieke gevolgen hebben kon.
Als letterkundige taal heeft het Waalsch nooit een hoogen, of zelfs maar een geringen bloei gekend. Eerst wel door gebrek aan eenheid onder de Waalsche dialecten. Deze zijn nu wel met eenige stiptheid in twee zeer verscheiden groepen te schikken: die twee hoofddialecten hebben zich echter nooit kunnen ontbolsteren tot een literaire taal. Of beter gezegd: geen enkel Waalsch patois heeft de hegemonie kunnen verkrijgen over de andere. Dit ligt misschien wel aan den lichtzinnigen, fantazeerenden Waalschen aard; ook wellicht aan het geringe taalgebied. Want van vergelijking met het Vlaamsch, dat van de Noordzee tot de Weichsel klinkt, en, in zijn gelouterden Nederlandschen vorm, door millioenen begrepen wordt, kan natuurlijk geen spraak zijn. Het Waalsche taalgebied is een eiland, bewoond door menschen die, in het Westen, hunne buren van het Oosten nauwelijks begrijpen. Men ziet in, dat daaruit geene eigenlijke literatuur, dan eene die laag bij den grond blijft, ontstaan kan. Dat is dan ook - eenige uitzonderingen niet te na gesproken - het geval met het Waalsch. Zoodat de letterkundige taal van Wallonië de taal is der Waalsche aristocratie, het Fransch, en de meeste Waalsche schrijvers uit de hoogere standen spruiten.
| |
| |
Het is niet zonder belang, dit aan te stippen. Een literatuur, geschreven door aristocraten, heeft steeds een meer regionalistisch karakter dan deze, die voortkomt uit de volkslagen. Wie buiten - laat staan: boven - het volk staat, ziet er veel beter al de kleine eigenaardigheden van, dan die er middenin leeft en er is uitgesproten. Dit maakt bij ons dan ook het verschil uit tusschen de boerenromans van Teirlinck en het werk van Streuvels, - de vraag van verschil in temperament erbuiten gehouden. Een aristocraten-literatuur, zoodra ze onder het mindere volk of den boer hare onderwerpen vindt, zal dus licht in beschrijving van eigenaardige zeden en gebruiken vervallen, en de breede, diepe menschelijkheid ontberen, die samenleven met dat geringere volk meêbrengt. Aldus ook voor de Waalsch-Fransche literatuur: over 't algemeen eene weelderige regionalistische letterkunst, doorgaans vol frissche speelschheid, maar zonder groote kracht en zonder menschelijke algemeenheid.
De heer Rency heeft er ons binnengeleid. In een zeer schoonen vorm - een echt genot - heeft hij ons, niet zonder opzettelijkheid, wel wat heel erg aangedikt soms, het verschil getoond tusschen den Waal en den Vlaming. De Vlaming blond en struisch; de Waal donker en gedrongen. De Vlaming stoer en breed in denken en spreken; de Waal sluw en verloren in fantazietjes. De Vlaming lyrisch en dekoratief; de Waal vertellend en beschrijvend. Tot in de dieren toe vindt men het verschil van aard: stel eens een Brabantsch paard naast een Ardenneesch. En tot zelfs in de planten, in hun vorm, in hun wasdom... Ik herhaal: daar is heel wat opzet, al te gemakkelijke schikking in. De heer Rency raakte even de geologische redenen aan. Daar
| |
| |
had hij groot gelijk in. Maar was hij dáar wat dieper op ingegaan, had hij zijn studie op dat gebied wat dieper doorgezet, dan zou zijne scheidslijn zeker wel anders hebben geloopen... Om het even: hij heeft ons een mooie brok literatuur opgedischt, en dat is al heel veel.
Iets waar hij zich niet in vergiste: iets dat misschien de meest-juiste karakteristiek van den Waalschen volksaard uitmaakt, is wat hij noemt: ‘la faculté de 1' oubli’. De Waal vermag te vergeten. Waar al de Vlaamsche steden vol staan met gedenkteekenen van opstand en verzet, van vrijheidszin en van wraakneming, ontmoet men niets daarvan in het Walenland. De Waal vergeet gemakkelijk: hij heeft geen Groeningheslag gekend, omdat een Groeningheslag bij hem eene onmogelijkheid zou zijn. Want aan éen ding slechts houdt de Waal vast: aan zijne feestoverleveringen. Bij den Vlaming is feestvieren meestal eene uitspatting, een brutaal uitbrallen na maanden zorgvuldig en geduldig werken. De Waal, hij, heeft de gewoonte van het feestvieren; hij doet het op vriendelijke, op glimlachend-kalme wijze, want hij doet het dikwijls. Zijne vruchtbare aarde of zijn rijke ondergrond verbannen de armoede uit zijn land. Dus mag hij zich de weelde der aanhoudende feestelijkheid veroorloven. Daarom zijn zijne steden levend; daarom zijn zijne dorpen blij. De Waal is gewoon, opgeruimd te zijn. Daarom heeft hij den cultus van wat de opgeruimdheid onderhoudt: goede wijn en muziek...
En die gemoedsgeaardheid, de heer Rency toont ze ons aan in vier Waalsche schrijvers die elk, verscheiden van streek en van temperament, als het ware in hun werk de vier getijden van het jaar, de vier getijden van het le- | |
| |
ven, de vier aspekten van den Waalschen grond, de vier teekenen van den menschelijken geest weergeven.
Ziehier dan eerst Louis Delattre: de kind-gebleven verteller uit het Waalsche kinderleven; als Streuvels geboren in een weelderige streek: noordelijk Henegouwen, en die met Streuvels de eer deelt onze beste psycholoog van de kinderziel te zijn. Hij is een Dickens zonder bitteren ondergrond, een Daudet zonder ontgoocheling. Zijne kleine Mélie is het oolijke Waalsche zusterken van Streuvels' Horieneke. Hij is de guitige kindschheid, zonder achterdocht, in volle, blijde overgave.
Maurice des Ombiaux, hij, komt uit de heerlijke vallei tusschen Samber en Maas, waar het water zoo helder, de horizonten zoo wazig, waar de lucht zoo zuiver zijn. En hij is de jeugd, de gulzige, de uitbarstende, de rijke en stralende jeugd; - geene jeugd die stompt en stoot, die ravot en die vecht: maar de vriendelijke Waalsche jeugd, die het kent om feest te vieren, en in de meeste uitgelatenheid steeds wordt beheerscht door maat. Des Ombiaux is misschien het zuiverste beeld van den jovialen, den blijmoedigen, en ook den kieschkeurigen Waal. En het bewijs: midden in zijn drukken literairen arbeid heeft hij den tijd gevonden, een voortreffelijken ‘Guide de 1' amateur de bourgogne’ te schrijven, dien ik u warm aanbeveel.
Na dezen zomer: de herfst, die in Hubert Krains zijn afgetrokken, strengen, soms stroeven vertolker vindt. Zijne streek, Haspengouw, is de meest-eentonige, de minstverscheiden van het Walenland. De einders zijn er rechtlijnig; de aarde eischt er meer arbeid vanwege hare bewoners; het leven is er meer een strijd. Hier wordt de Waal- | |
| |
sche gulheid op proef gesteld door de noodwendigheid van rekenen en zorgen. En dit heeft Krains, met mannelijke soberheid, met het trage en zekere gebaar des mans, in strenge verhalen uitgedrukt.
Op de Ardenneesche hoogten, eindelijk, woont de groote dichter Fernand Séverin. Is hij nog een Waal, deze, die, voor zelf-beschouwing, van alle menschelijke vreugd, van allen menschelijken waan, van al het schoone genot der aarde dat den Waal zoo rijk en zoo blij-gezind maakt, heeft afgezien? - Hij woont op de Hoogten. En daar heeft hij den Waal verbonden aan zijn oorsprong; daar heeft hij den lichtzinnigen, den uitstervenden Waal verbonden aan zijn eeuwig oerbeeld: den Latijn. Met Vergiliaansche zuiverheid en helderheid, met den bewogen vrede van wie inderdaad alle vlakten overziet, en ziet op hoogte van alle kimmen, heeft Séverin den Waal tot zijne eigen groote ziel opgevoerd. Geen regionalist meer, deze: een Mensch...
Ik vrees dat dit een heel slecht verslag is. De heer Rency vindt er wellicht al heel weinig van zijne voorlezing in terug. Ik erken dat ik wat heel veel naar eigen zin en ingeving heb geborduurd op het stramien dat hij had gespannen. Hij vergeve het mij: ik deed het alleen uit liefde voor het schoone onderwerp, dat hij behandelde.
N.R.C., 16 Juli 1910. |
|