| |
| |
| |
De tentoonstelling te Brussel
Brussel, 6 Juni.
Wie zou meenen dat de feestzaal der Brusselsche wereldtentoonstelling tevens een oord der verkoeling is, eene vergaderplaats waar apoplectische personen de frischte ondergaan die ze belet uiteen te springen, zou zich deerlijk vergissen. Zelfs heden, dat er spraak is van de Noordpool, is het er warmer dan ooit. De koelte van een niet zeer talrijk publiek, waarvan de belangstelling niet zoo heel warm schijnt te zijn, verhelpt niets in de zaak: wij gaan hier anderhalf uur zitten stoven...
Is de feestzaal nu juist niet de ideale plaats om een verkoudheid op te doen, zij kan daarentegen worden beschouwd als een auditorium voor Amerikaansche dialectkunde. Immers, op de vier voorlezingen die hier vooralsnog gehouden werden, waren er twee in het Amerikaansch: eene door Teddy, en eene door Peary, - van wien ik den doop - naam niet ken.
Roosevelt! Daareven, vóor de Noordpoolreiziger begon, ging er weer een blijde beroering onder mijne onmiddellijke buurlui in de zaal, toen eene dame - zij zelf eene Amerikaansche, schoondochter van burgemeester Emiel de Mot - weer, en nogal luid, zijn naam uitsprak. De intellectueelen, hier in Brussel, zijn met den president van gisteren en van morgen nu juist zoo heel erg niet ingenomen; zij begrijpen de opwinding niet van vijf of zes volkeren, de helft van Europa, voor een man die gilt als een foorekramer, lawaaierig en brutaal is, en de gemeenheid beging in vier hoofdsteden dezelfde oppervlakkigheden te gaan
| |
| |
vertellen. Aldus de Brusselsche intellectueelen, - die niet begrijpen welke uitstralende invloed uitgaat van physieke en moreele gezondheid, van lichamelijk en geestelijk evenwicht. Roosevelt's natuur is er eene als van Napoleon: hij is een sterke, die maat weet te houden. Als sterke, dwingt hij de bewondering af der menigte; als matige, weet hij ze te bedwingen.
Geheel anders de geslotene, bescheidene Commodore Peary. Ook nochtans een machtige, deze, die meer heeft gedaan dan leeuwen te gaan doodschieten, en dingen die wel even lastig zullen zijn geweest, als het Amerikaansche volk te besturen. Ergens in zijn voorlezing heeft hij gesproken van ‘the power of silence.’ Had ze alleen deze macht op hem gehad, dan zal de stilte van Peary hebben gemaakt den man van sterk-gecondenseerden wil, dien men gevoelt, dien men ondergaat bij elk van zijne schaarsche woorden uit zijne grijze, toonlooze stem, die de vocabelen niet weet te kiezen en niet weet te kleuren. Al spreekt hij het Engelsch veel minder Amerikaansch uit dan Teddy, is hij dan ook voor ons beter te verstaan: de eentonigheid der voordracht, de tot vervelensworden toe herhaalde ‘most interesting view’ en ‘most caracteristic picture’ nemen al het boeiende, al het spannende weg, dat zijn verhaal in den mond van een goed voordrager krijgen zou. Want slechts als Peary spreekt van zijn levensdoel, van wat hij zijn ‘duty’ noemt, krijgt zijn stem eenige klem, gaat er een koude geestdrift van hem uit, - iets dat ons haast huiveren doet van ontzag en onbewuste bewondering.
De flinke man, met zijn prachtig voorhoofd en zijne oogen vol diepe droomen onder de borstels der brauwen en de glazen van het lorgnet; deze poolreiziger, die als een
| |
| |
Verhaeren in die commodore zou zijn, werd aan het, zeer aristocratische, gezelschap voorgesteld door onzen Belgischen poolreiziger Lecointe, die met Gerlache naar het diepe Zuiden ging op de ‘Belgica’. Deze schreeuwde het uit, dat nauwelijks zeven jaren geleden de eerste wensch van het kongres te Mons was: het bereiken der poolstreken. Toen geloofde niemand aan de mogelijkheid ervan; thans wappert eene vlag op de Noordpool, en twee reizigers eischen de eer op, deze bereikt te hebben... En commandant Lecointe vertelt uitvoerig hoe, sedert 1886 al, Peary systematisch en wetenschappelijk, evenzeer als hardnekkig en voortvarend, naar het doel heeft gestreefd, dat thans bereikt heet te zijn. Bijna al dien tijd was zijn poging die van een eenzame. Van blanken heeft Peary weinig hulp ondervonden - al was hem niet gering de moreele steun van zijn vrouw, die in 1891 zefs de daad bij het aanmoedigende woord voegde, hem naar 't hooge Noorden volgde, en... op 80o noorderbreedte hem een dochterken schonk. Tot besluit schenkt Lecointe aan Peary de groote gouden medalje van de Koninklijke Maatschappij van Aardrijkskunde, ‘meer’, zegt hij, ‘om de moreele dan om de wetenschappelijke beteekenis van zijn pooltocht, daar die wetenschappelijke beteekenis nog niet is te schatten.’ Ik weet niet of Peary dit laatste voor een compliment heeft gehouden...
Nu het zijne beurt is, staat deze recht, koel en teruggetrokken, onhandig in de gebaren, eenigszins aarzelend in stem en woorden, niettemin imponeerend door zijn Wikingskop met de zachte oogen die vergeefs norsch willen zijn. Hij kan niet spreken in het Fransch, zegt hij; alleen in het Engelsch en in de Eskimo-taal; hij zal het dan ook maar liefst in het Engelsch doen, voegt hij er
| |
| |
leuk bij. En sober-droog gaat hij aan 't vertellen zijn ‘struggle for the North Pole’: een dor verhaal, nogal vlug, zonder reliëf; een lange, mistroostige, en op zijne lippen kwasi-onverschillige lijdensgeschiedenis: het schip in het ijs gevangen, hongersnood, defectie van zijne helpers. En daarbij toont hij, in een poppenkastje, zeer slecht verlichte, bijna onzichtbare projecties: honden en pinguïnen, beren en rendieren, mannelijke en vrouwelijke Eskimo's: al 't banale, alledaagsche van de Pool, dat we evengoed kennen als de bijzonderste zichten van Zwitserland... Die eentonige voordracht, dat vlugge debiet, de weinig-interessante zichten: opwekkend werken zij nu juist niet. Er heerscht verveling in de snikheete zaal. Naast mij is een juffrouw in 't slaap gevallen. Haar breede hoedrand kerft door mijn wang. Peary schijnt het maar niet te merken, - van die juffrouw, en de verveling, en de warmte. Heel correct, maar zonder een genster van dramatiek, zonder zelfs de minste mededeelzaamheid, doet hij zijn verhaal, toont zijn ‘most caracteristic pictures’, tokt aan zijn glas water, als hij het zicht wil veranderd hebben, en blijft pool-koel als het publiek toe gaat juichen, waar de vlag getoond wordt, die de Noordpool heet te bekronen...
Neen, interessant is het niet geweest. Zoo'n Pooltocht lees ik veel liever in een goed gesteld boek; al die leelijke Eskimo's had men ons beter getoond in een mooi Expositie-dorpje. Neen, niet belangwekkend, - dan om de figuur van Peary-zelf, dezen held, gegroeid in de eenzaamheid en de stilte der onoverzienlijke ijsvlakten; gestaald door den strijd tegen eene blinde onverbiddelijke natuur; geadeld door een reuzenwil; - deze kerel, die met echte lief- | |
| |
de van zijne Eskimo's weet te spreken, en alles verliet wat hem aan 't hart lag, zijne vrouw en zijne kinderen, om, vier en twintig jaren lang, zijn levensdoel nabij te streven; - deze man....
Maar neen: ik word lyrisch, en dit kon Peary-zelf me kwalijk nemen. Ik schei dan ook uit op de dankwoorden die Carton de Wiart - die schreeuwde tegen Lecointe op - den Noordpoolreiziger toerichtte; na den uitbundigen, luidruchtigen Teddy, heeft deze tweede Amerikaan, met al zijn koele kalmte, met zijne koude beheersching, eene even groote, even - gevoelige ‘leçon d'énergie’ gegeven. Eere zij hem.
N.R.C., 7 Juni 1910. |
|