| |
| |
| |
De tentoonstelling te Brussel
Brussel, 30 Mei.
Na als een wanhopige ziel den heelen ochtend in de afdeeling voor Schoone Kunsten te hebben gedwaald; na de middaguren mijn lichaam gedrongen te hebben door de menigte die de tentoonstellinghalls vult: een avondje op de ‘Plaine des Attractions’ en in Oud-Brussel.
De tentoonstelling van Schoone Kunsten. Ik heb er nu al een tiental uren in doorgebracht; kan niet denken zonder walg aan al de olie die hier verbruikt werd; krijg een duizeling als ik me klaar voorstellen wil wat ik heb gezien. Eigenlijk is deze tentoonstelling zoo maar niet in een paar maal te overzien. Een gekristalliseerd oordeel krijgt men er slechts heel wat later over. Al kan ik nu ook zeggen dat de Fransche afdeeling wat blufferig voorkomt, al is daar een prachtige Maurice Denis; dat Italië me ook al heeft ontstemd; dat Spanje me daarentegen een heerlijke verrassing was; en dat de stemmige, rustige, maar innerlijk-bewogen en gevoelige kunst - zoo gevoelig vooral in de techniek, in de liefde-voor-het-werk - van Holland, van uw land, niet zoo heel imponeerend, maar bijzonder weldadig aandoet na de oppervlakkige schilderijen, na de ál te uiterlijke kunst van de meeste Belgen, - sommige meesters en sommige jongeren niet te na gesproken. Voor het oogenblik ga ik daar niet op in: morgen vind ik gelegenheid, u meer in 't bijzonder over de Hollandsche afdeeling te spreken, waar vooral de graphische kunst heel bijzonder voor de gaven aan stijl en kleur van uwe landgenooten pleit. Verder breng ik de zeer be- | |
| |
langrijke architectonische tentoonstelling in verband met de binnenhuis-kunst die ik in het Hollandsche paviljoen heb bewonderd. Hou me dit, bid ik u, vier-en-twintig uren te goed.
Gisteren heb ik ook, zei ik, door de halls geloopen. - ‘Geloopen’ is eigenlijk een euphemisme: ik heb er de kegge van mijn schouders in den rug van menigen eerbaren staatsburger te dringen gehad, om iets te zien te krijgen. Daarentegen heeft menige lieftallige dame me de minzame attentie bewezen, mijn teenen onder den druk der hare gevoelig aan te doen. Ik mag daaruit besluiten dat mijn wel wat brutale nieuwsgierigheid de noodige boete betaald heeft, om zich voor gekwijt te houden voor verdere berisping. Of ze daar nu veel bij gewonnen heeft, mijne nieuwsgierigheid? - Ach, de tentoonstelling gaat wel ‘sano’ vooruit, maar dan toch heel ‘piano’. In de Belgische afdeeling riekt het vervaarlijk naar heete, ongesuikerde chocolade, en krijgen de dames mooie toilettes te zien. In Frankrijk drinkt men goeden en goedkoopen wijn. In Italië ziet men het marmeren portret van Beatrice honderdvoudig onderworpen aan de star-achterdochtige blikken van een wantrouwig-onderzoekenden Dante. Nou, er loopen hier dan ook zooveel mannen, waaronder meer dan éen dichter, en waar zich zelfs uitgevers onder bevinden!... Daar is dan ook het paviljoen van Monaco te bezoeken, verborgen achter een gordijn van palmen, oranjeboompjes en marechaussees. En er is Duitschland, waar het damesboudoir, daar ik het weken geleden al over had, nog steeds niet klaar is. En er is Holland, waar men ook nog werkt... Dat alles wordt den Zondagmiddag door de honderd-vijftigduizend bezoekers, die gewoonlijk komen, overrompeld niet- | |
| |
tegenstaande den algemeenen toestand van zeer betrekkelijke voltooidheid, de treinen die de Zondagsrust niet eerbiedigen; de bergen kiezel en zand die hunne definitieve bestemming nog maar altijd niet hebben bereikt. En ook de eet- en drankgelegenheden worden overvloedig bestormd. Maar het is vooral de ‘Plaine des Attractions’ die vooral de aandacht mijner tijdgenooten waardig wordt gekeurd.
Ik heb dan ook maar gedaan als een gewoon bezoeker: na de weldaad der versche lucht bij het uitkomen der broeierig-heete, stoffige halls te hebben genoten; na uit den zingenden mond van overtuigd-socialistische kindertjes - het oudste kon wel twaalf jaar oud zijn, en het jongste droeg met waardigheid den last van zijn vierjarig bestaan - vernomen te hebben dat het afschaffen der grenzen de studie der aardrijkskunde bijzonder bevorderlijk zou zijn, (ja, we leven in een zeer-ontwikkelden tijd!) - na deze verfrissching van longen en hersenen, ben ook ik naar de ‘Plaine des Attractions’ geweest.
Ik zal maar al dadelijk zeggen, dat de sociale en oeconomische overtuiging der socialistische borelingen me hierbij van grooten steun en van groot nut is geweest. Zonder die overtuiging dewelke mij dan toch een gezette en voldane hoop voor de toekomst laat koesteren, zouden mij deze ‘American Attractions’ misschien tot wanhoop, en ontegenzeggelijk tot vertwijfeling hebben gebracht.
Die ‘attractions’ immers zijn er op aangelegd, den mensch hoofdzakelijk alle vertrouwen in zichzelf te doen verliezen. Je denkt dat je stevige beenen hebt? Ga dan maar over den waggelenden plankenvloer van dit Huis, dat men met galgenhumor ‘joyeuse’ heeft genoemd. Geloof je
| |
| |
nog in je lichamelijk evenwicht? Waag je dan maar binnen de wanden van deze andere gelegenheid, waar je weldra de plezierige gewaarwording ondergaat, op je hoofd te staan, en je maag in je keel te voelen vallen. Meen je werkelijk een goed schutter te zijn? Geen enkele kogel treft het rijzende konijntje dat de schijf is waar je uwe behendigheid aan toetst. En heb je na al deze emoties lust, even in een karretje te gaan rijden, dat je rustig wat te zien geeft, dan voert je bewust karretje langs een steile glijbaan in duizelige vaart den zevensten hemel tegen en den diepsten afgrond toe, door de takken heen van een reuzen-eik, of op het onheilspellend pad dat elk oogenblik je de geneuchte belooft, ja van een vijftien meter hoog te laten tuimelen.
Gelukkig kan je hier nog andere gewaarwordingen dan louter-lichamelijke opdoen. ‘Buffalo Bill's Wild West Show’ geeft u 't stichtende voorbeeld hoe ‘perfect citizens of a republic’, zooals Roosevelt zeggen zou, paarden weten stuk te rijden, welke beschaafde geluiden de keel hunner rough-rijdende dames weet voort te brengen; en welke delikate kultuur heerscht in dat Westen, dat inderdaad ‘wild’ mag worden genoemd. Verder kan de ethnograaf zijne kennis vermeêren in het Singaleesche dorp, onder welks strooien daken tallooze zwarte kinderen van kou zitten te bibberen, samengedrongen als de apen zitten in hun hok 's avonds, tegen slapenstijd. Voor de deur hurkt daar sedert een gansche maand al, een bijzonderdonkere neger, die op een belachelijk-kleine trom voorzichtig een weemoedige muziek te hameren zit, van 's morgens vroeg tot den avond laat... En niet alleen kultureele ontwikkeling en ethnographie bieden hier een merkwaardig
| |
| |
studieveld: ook de fantazie wordt er zeer gebaat door een reisje dat je, gezeten op een vuurspuwende draak, onderneemt door het land van leelijke Kobolds en bijzonder-licht gekleede Elfen, die, wel te verstaan, door poppen worden voorgesteld....
Tusschen dit alles kan je heen kuieren; betreuren dat sommige dames hunne keel schor roepen aan een uitnoodigend, maar weinig vrucht-dragend ‘Hoep-la’; bespiegelingen maken over de aesthetische waarde van de Tyroler-liederen die weêrgalmen in een Zillerthal, in zink en Parijs-groen opgetrokken. Je hebt het recht, al deze ‘attractions’ voor bijzonder-nieuw te houden. Gij moogt zelfs doen alsof ge u amuseerdet. Alleen is het verboden, de menschen te ontmoedigen, die hier naar toe willen komen om eens ter dege pret te hebben...
Nu valt de avond. Dus moet je naar Oud-Brussel ofte ‘Bruxelles-kermesse’. Eerst verversch je je keel bij het bier dat Grete uit het Münchener Haus, of de koffie, die Thérèse uit het Bovril-huisje voor u schenken. En dan wandel je de blijde verrassing tegen van de verlichte trapgeveltjes.
Want, onder zijne duizenden lampioenen, is Oud-Brussel, waar deftig de 1830-burgers, de 18e-eeuwsche bloemenmeisjes en de 19e-eeuwsche fanfare-blazende boeren de straten en pleintjes van vullen - in welke geschiedkundige periode ik de inwoners van oud-Brussel heb te situeeren, is me nog altijd niet recht duidelijk - een wonder. Het zachte licht dat, plots blauw- of rood-opflikkerend, valt over de verweerde geveltjes als een teedere en blijde liefkozing, schittert in de oogen van de montere feestbezoekers, danst om de vensterramen en de trapjes waar
| |
| |
de huizen in uitloopen, schijnt zacht voor een Onze Lieve Vrouwe-beeldje, tracht de onwelvoeglijkheid van Manneken-Pis vergeefs te beschamen. En 't licht vindt een evenopwekkende begeleiding in 't opgewonden-vreugdige geroezemoes dat uit de menigte oprijst, waarboven een Italiaansch volkslied tjangelt uit een versleten pianino waarop drie verbijsterde aapjes zich te krabben zitten, en dat plots overschaterd wordt, van twee kanten tegelijk, door martiaal trompetgeschater. Hier klampt een wichelaar in purperen mantel u aan, die uit zwart papier uwe silhouette zal knippen; wat verder hangt een bloemenverkoopster aan uw arm; Hulstkamp staat aan zijn open venster en verleidt u tot het gebruiken van een borrel; terwijl er naast u lieftallige dames op een glas champagne wenschten te trakteeren. In deze taveerne wordt ge door niets anders bediend dan door gebochelde lakeien. In die andere zingen Janneke en Mieke van hun wedervaren, toen ze ten eten waren bij koning Albert en zijn vrouw. En, waag je je nog verder, dan kan je, na je aan schol of sardijnen of platte-kaas versterkt, en aan Faro in het ‘Kapiteintje' of bij den ‘Prins Charles’ gelaafd te hebben, het ‘Luna-Park’ binnen, waar je dezelfde ‘attractions’ als in het hierboven gemelde plein wachten, - maar in 't veel ergere. Terwijl je de twintig leeuwen van bij Bostock hoort brullen, kan je op een bootje van tien meters hoog in een waterkom vallen, niet zonder natworden natuurlijk. Een ‘Antre des Satyres’ doet je gruwen. Een trap, die je beklimmen wil, schiet van onder je voeten weg; een rutschbaan brengt je door den Sint-Gotthardberg; een bewegenden plankenvloer verleidt je onwillekeurig tot een aandoenlijken cake-walk. En als je door al die emoties heen bent, dan
| |
| |
is er een weegschaal die je bewijst dat je vier pond lichter geworden bent. En vind je dat je nog niet moe genoeg bent, dan is daar een kegelbaan, waar je de genoegens van je Zondagnamiddagen gemoedelijk terugvindt...
Dan kan je gerust gaan slapen, want het is middernacht geworden. Allang is achter het dreunende muziekkorps, dat het taptoe heeft geblazen, de feestmenigte zingend door de straatjes gehost... In je bed droom je van allerlei aangename dingen. En 's anderendaags heb je het recht, een verontwaardigd ingezonden stuk te sturen naar je courant, over den verbeestelijkenden invloed van wereldtentoonstellingen op de volksmentaliteit.
N.R.C., 31 Mei 1910. |
|