| |
| |
| |
De tentoonstelling te Brussel
Het Nederlandsch paviljoen
Brussel, 16 Mei.
Het is niet dat ik uw voorstellingsvermogen maar eenigszins negeeren of in twijfel trekken wou, hooggewaardeerde lezers, - maar u heeft er geen idee van wat een toeloop van volk de Pinksterdagen en het mooie weêr naar onze tentoonstelling hebben gelokt. Uit de vier windstreken van België en wat er tusschenin ligt, uit de omringende landen als Noord-Frankrijk, Rijnland en niet het minst Holland, is het een stormloop geweest, eene overweldiging als van een leger, dat gelukkig allesbehalve vijandiggezind was, en den dag van gisteren, niettegenstaande de hitte, in de daartoe geboden gelegenheden een verbazenden honger en, de hitte meehelpende, een nog grooteren dorst heeft bewezen te hebben. Nooit heb ik in de expositie zoo slecht gegeten - een bewijs hoe druk de koks het hadden! - en heb ik minder plaats gevonden in de drinklokalen.
Want ik ben ook gisteren, zooals trouwens elken dag, in de tentoonstelling geweest, en ditmaal louter om mijn plezier, zonder den angel van het plichtsbesef, zonder den spoorslag der te leveren kopij; alleen om me er als iedereen te vermaken, mij af te vragen wat er gewordt van al de gebouwtjes die nog in opbouw zijn, mijn nieuwsgierigheid geprikkeld te gevoelen door al die leêg-staande vitrines, en verder in het gedrang te gevoelen, dat ik nog niet alleen op de wereld sta, en dat ik, wat de komeet ons moge brengen, zeker niet alleen zal ondergaan,...
| |
| |
of blijven leven.
De komeet! Zij heeft er mooi toe bijgedragen, mijn ondervinding van een dagje vrijaf, mijn experiment als doorslags-burger-die-eens-naar-de-expositie-komt, te sausen met de bitterste gal. Want uit een reclame voor een verkoelende drank weet ik, dat we de onrustbarende hitte dezer twee-drie laatste dagen aan de staartster danken, en dat die warmte een genoeglijk bezoek aan en door de tentoonstelling waarborgt lijdt grooten twijfel. Ik althans, die nochtans geen hypochonder ben, geloof niet dat men eene expositie bezoeken moet en met vrucht bezoeken kan, als de thermometer 30o boven nul wijst. Restauratiehouders vinden dat nu juist niet. Zelfs de meeste bezoekers van gisteren scheenen eene andere meening te zijn toegedaan. Ik echter, die nu eens van alle zorgen vrij, alleen voor mijn plezier wou uitgaan, - ik heb me verveeld als nooit, en ben nooit zoo moe thuisgekomen.
Die verveling lag nu ook wel aan iets anders. Dat wist ik gisterenavond, als ik misnoegd slapen ging, nog niet; ik heb het eerst hedenmorgen, als ik me aan stond te kleeden om weêr maar eens naar Solbosch te gaan, ondervonden. Gisteren was ik, wrevelig, omdat ik hier in de expositie niets te doen had, vandaag was ik blij, omdat ik er weêr ging werken.
Goede vrindjes verbazen er zich misschien over, dien blij-stemmenden werklust bij mij waar te nemen. Ik verzeker hun nochtans dat ik bij deze niets dan waarheid spreek. Ik voeg erbij dat ik vanmorgen de Nederlandsche afdeeling, nu ze bijna klaar zou zijn, van dichterbij zou bezoeken: een reden tot blijheid, die zij niet ontkennen zullen; en dat ik het voorrecht zou hebben, aan mijn lezers een
| |
| |
vluchtige, nog zeer oppervlakkige beschrijving van hun Paviljoen te Brussel op te mogen disschen, op het oogenblik, dat mr. Regout dat paviljoen inhuldigen en voor het publiek open zou stellen. Dat voorrecht dank ik der bereidwilligheid van den heer Regout, den ijverigen commissaris-generaal uwer regeering, wien ik hier, nu hij tot hoogere lotsbestemming geroepen wordt en de Brusselsche expositie verlaten gaat, durf te zeggen met welk leedwezen hem hier velen vertrekken zien. Niemand had zich zoo vlug en zoo diep, in zoo korten tijd, evenveel sympathie weten te verzekeren, en de Hollandsche tentoonstellers weten waarlijk niet wat ze hem verschuldigd zijn, zij die niet hebben gezien hoe hij, in letterlijken zin, de handen uit de mouwen heeft gestoken om hunne uitstallingen bijtijds in orde te brengen. Over veertien dagen al gaat de heer Regout heen; ik wil niet nalaten hem bij deze een eeresaluut te brengen, tevens uit persoonlijke erkentelijkheid voor de groote dienstvaardigheid en tegemoetkoming die ik steeds van zijnentwege mocht ondervinden.
Ik ben dus vanmorgen weer maar eens, in weldadige stemming, naar de Expositie getramd. Die aangename stemming lag nu wel juist niet aan het feit, dat ik vooraan in die tram stond als een asperge in een blikken bus, rechtgehouden door de talrijke aanwezigheid van andere asperges; want ik heb weer eens de geneuchte gesmaakt die een misantropische sardijn in een goed-gevuld doosje ondervinden moet... Mijne montere stemming lag meer aan het blijde uitzicht der stad onder de heerlijke lentezon. Van aan het Noordstation tot aan de Tentoonstelling éen onafgebroken sleep van buitenlieden grootendeels, en ook van
| |
| |
‘provinciaux’, die vol moed den langen weg afleggen, te voet, op hunne minder-elegante schoenen. Velen immers verstaan de kunst niet, een plaatsje op de tram te veroveren; en voor de meesten is een rijtuig, laat staan een taxi, te duur. Zij leggen het uurtje gaans dan maar te voet af, wel een beetje hijgend dáar waar de wegen ze naar hoogere regionen opleiden - Brussel is eene uitmuntende school voor alpinisme, - maar dan toch blijgeestig en ijverig, want, gelukkig, de zon is juist fel genoeg om nog niet hinderlijk te wezen. Sommigen hebben plaats genomen in een breack of in een open omnibusje, dat hun tegen goedkoopen prijs ter bestemming brengt. Velen onder dezen dragen koperen muziekinstrumenten, en zij verkorten den weg met een deuntje, in afwachting dat ze, in de tentoonstelling zelf of een der talrijke kiosken, waar een ‘bestendig festival’ plaats heeft, lauweren gaan plukken, gekocht bij hun zweet... Maar of ze nu 't zij pedibus cum jambis, 't zij in een ongemakkelijk rijtuig naar de expositie gaan, zij voeren deze algemeene eigenaardigheid dat ze allen, behalve de noodzakelijke paraplu, een ruime hoeveelheid proviand meenemen. Tot in de trams toe geurt het naar kaas en ham. Hetgeen niet belet dat er straks in geen enkele restauratie maar het minste plaatsje zal te vinden zijn, ‘où de manger en paix on ait la liberté.’....
Intusschen zie ik ze, fanfare-schetterend en zonneblinkend, voorbij mijn platgedrukte gestalte trekken, tusschen de prachtige kinderen en de blozende nurses, tusschen de elegante ruiters en ranke amazones in van de Louiza-laan, waarvan de heerlijke kastanjelaars in wonderen bloementooi staan, want de regen heeft het sap
| |
| |
overvloedig en rijk gemaakt, en de zon deed plots al de trossen ontluiken. En dat was weêr een nieuwe reden voor een blijmoedige stemming, gevoegd bij de allerhoogste: de hoop, dat ik het Hollandsche Huis geheel voltooid en kraaknet zou hebben gevonden, zooals het Hollandsch plichtsbesef en Hollandsche zindelijkheid betaamt....
Van bij het intrede al heb ik echter het woord van Vergilius maar omgekeerd: paulo minora canamus, zuchtte mijn leedwezen, terwijl het struikelde over een ongelukkige keper. Het lagere, dat te bezingen ware: het is de spijt, dat vele inzenders tot op het laatste oogenblik hebben gemeend te moeten wachten, om hunne waren ter bestemming te brengen; het is de wrevel, dat nu alles zóo over-haastig moet gebeuren, dat velen elkander in den weg loopen; het is het bejammerenswaardige feit, dat hier alles - zal gaan zooals het in Duitschland ging. Zij, die morgen de inhuldiging zullen mogen bijwonen, zullen niet vermoeden wat voor een rommel het hedenmiddag nog was. Want alles zal klaar wezen... maar daar zal veel schijn bij zijn. En, na de plechtige opening.... zal er veel maar weêr los worden gegooid, en herbegonnen.... Wat niet alleen vervelend en tijdroovend is voor de onschuldige bezoekers en - journalisten, maar ook en vooral voor de wél-schuldige tentoonstellers.
Maar dit moet geen boetpredicatie worden: eenvoudig eene... toekomstbeschrijving. Ik heb de vaste overtuiging dat die toekomst vrij nabij is. Trouwens, dit kan en wil alleen een vlug overzicht worden; een kort wandelingetje door het paviljoen, dat iknaderhand meer in zijne onderdeelen bestudeeren zal; een oppervlakkig plattegrondje en geen détail-teekening. Hoe zou het wel anders kunnen, waar
| |
| |
nog zooveel te doen valt, en de verslaggever nog zoo weinig doen kan?...
De gevel beschreef ik u al. Ik zei u, hoe de Hollanders, die de tentoonstelling bezoeken, blij zijn, zich zoo ineens weêr thuis te gevoelen vóor dit rijzig gebouw dat allen in zijne constructie loven, zelfs zij die het andere ontwerp van den heer Kromhout hadden verkozen te zien uitvoeren. Alleen zijn er een paar, die kniezen over de kleur der luiken, heel boven aan. Die luiken hadden ze wat meer schitterend, rood en geel bv., gewenscht, niet in de fijnere, grijzere toonen die er den heer Kromhout aan gaf, en die zijn smaak blijkbaar eigen zijn; want men vindt ze ook binnen in de tentoonstelling terug.
Want ge weet, of ge weet niet, dat niet alleen het gebouw-op-zichzelf van den heer Kromhout is: ook de binnen-verdeeling, de teekening der vitrines, de algemeene tonaliteit der zaal, de decoratie werden door hem ontworpen: een reuzenwerk, dat hier ter tentoonstelling zijn weerga niet vindt, en dat Kromhout tot uitmuntend einde heeft gebracht en onder eigen toezicht heeft laten uitvoeren. - Ik zei u dat zijn smaak naar fijnere, schalieblauwe en gedempt-okere toonen gaat. Die smaak, die nooit afdaalt tot zoetigheid, tot weefschheid, laat een heel teêre kleur heerschen in de zaal; ik persoonlijk had, voor zoo'n ruim lokaal, wat meer forschheid gewenscht, - hetgeen niets afdoet van het fraaie geheel. Nota bene: ik zeg ‘het geheel’, want sommige decoratieve onderdeelen bewonder ik minder. Ik zei u al dat ik het groote decoratieve paneel van Jan Sluyters, boven de Indische sectie - die, in haar forsch-roode en oud-gouden tinten, mijn bewering staaft, als zou men hier niet hebben terug te deinzen
| |
| |
voor wat vrankere, hellere kleuren, - dat paneel vind ik waarlijk gelukkig. Maar de schilderijen - een molentje, een weggetje en middenin 't gekende zicht op Dordt - die er vlak over staan mogen, als landschap, verdienste hebben: dekoratief zijn ze alles behalve, hoe de schilder - wiens naam me ontsnapt - er ook naar hebbe gestreefd. Onder de paneelen, die verder rond de zaal om, aan diverse Hollandsche ambachten herinneren, en die van Huib Luns zijn, zijn er enkele zeer fraaie. Ook hier heeft echter de kunstenaar niet steeds het begrip schilderij uit het begrip decoratie weten te houden, wat zijn werk dan natuurlijk te schade komt.
Hiermeê hebt ge het kleur-aspect der zaal. Laat ik er u thans een architectonisch aspect van mededeelen. Gij weet dat het Hollandsch paviljoen op twee onderscheiden vlakken gebouwd is. Wij hebben hier in den vollen zin des woords een lager huis en een bovenhuis. Dit is nu de tentoonstelling precies niet bevorderlijk, namelijk voor de verlichting, vermits het meêbrengt dat het lagere gedeelte overhuifd wordt door een heel breede gaanderij. De hokjes nu onder die gaanderij krijgen nu wel zijlicht en daar is het dan ook voldoende klaar in. Midden in de zaal, waar het licht van heel bovenaan moet komen, en vooral dicht bij den trap, waar het nog schaarscher is, ware veel meer klaarte te wenschen geweest.... Daar kon de heer Kromhout nu natuurlijk niets aan doen: den aard van het terrein bracht zulke dispositie meê. Waar hij misschien echter wèl wat meer profijt had kunnen uit trekken: uit de binnen-verdeeling der ruimte. Ik erken dat het gebouw wel heel ondiep is voor zijne gevel-uitgestrektheid. Het brengt natuurlijk gedruktheid meê van
| |
| |
binnen, een gevoel van smalte in de wandelgangen en tusschen de stands in. Het kan hier druk en warm worden, in de Juli- en Augustusdagen! Nu had men daar misschien eenigszins aan verhelpen kunnen, door de vitrines wat kleiner te maken. Nu vind ik de vitrines van Kromhout op zichzelf wel fraai, maar praktisch durf ik ze, met hunne hoekuitsprongen, die telkens een mooi gedeelte van de wandelruimte afnemen, niet noemen. De tentoonstelling in haar geheel heeft dan ook iets druks, dat zeker niet daaraan ligt, dat thans alles daar nog zoo rommelig door mekaar staat. Want van nu af aan kan men wel vaststellen, van op de bovengalerij, dat alles er sierlijk en voornaam uitziet. Maar komt men dan beneden, dan gevoelt men de kwade blikken der naarstig-bezige werklui te verdienen: er is hier waarlijk geen plaats over voor hinderlijke, nieuwsgierige bezoekers, laat staan voor nota's-nemende journalisten....
Nu kan ik, na dit algemeen zicht over kleur en dispositie, wat meer over bijzonderheden gaan vertellen. En laat ik maar dadelijk, bij de intreê langs de groote deur, waar foto's ons een blik gunnen over de Nederlandsche staalindustrie, aan mijne linkerhand een ganschen vleugel van de benedenzaal vooralsnog onbeschouwd laten. Dit moet de Indische afdeeling... worden, misschien voor den leek de interessantste in gansch het gebouw, maar waar men alleen nog wat grijnzende godenbeelden, mooie fotographische opnamen, schaarsche voortbrengselen en dan wat statistieken van zien mag, - als men in de afdeeling dan nog maar wordt toegelaten. Gisteren werd me dit geweigerd, zooals trouwens aan iedereen. Wil me dus verdere beschrijving ten goede houden.
| |
| |
Beginnen wij nu onze wandeling rechts, langs de zijvertrekjes. Het eerste wordt, fraai verlicht, ingenomen door een meubelfabriek, waar ik u den naam niet van meld, zooals ik trouwens heel dezen brief door bijna algemeen zal doen, totdat ik in nadere beschouwing over de onderdeelen der tentoonstelling zal kunnen treden. Daarnaast opent de, zeer mooie, stand van het officieele bureau der inlichtingen van de Hollandsche sectiën, waar men, zeer praktisch en zeer plezierig voorgesteld, den vergelijkenden invoer van handelsartikelen, als graan, cacao, tabak, thee, koffie, en wat dies meer, in Rotterdam als in Amsterdam, en op een afstand van dertig jaar, na kan gaan. Ook hier kom ik natuurlijk en met nadruk terug: dit inlichtingsbureau is voor de bezoekers van de tentoonstelling van bijzonder belang; zij kunnen in den stand brochures verkrijgen over elk afzonderlijk handelsprodukt, dat hier is tentoongesteld; ook onze Belgische kooplui kunnen hier menige nuttige inlichting uit vernemen.
In de daarnaast gelegen afdeeling voor scheepsbouw kom ik zeker met mijn zoontje: welke snoezige modellen van stoombooten en allerlei visscherspinken!... Voor groote menschen trouwens even belangwekkend. Nu in België de zeevisscherij aan de orde is, kan ook wel uit de geboden statistieken wat worden geleerd.
De tentoonstelling van de Rijkstelegraaf van 's-Hage leidt ons naar kleinere konstructie, verlichtingstoestellen, enz. Ook worden ons hier nieuw-in-gevoerde houtsoorten getoond. Geheel achteraan in de zaal is het echter voor den leek veel plezieriger, daar maken ze kennis met Hollandschen akkerbouw en tuinbouw; er wordt getoond hoe
| |
| |
ten uwent het vleesch wordt gekeurd; zuivelbereiding gaat er naast griendcultuur; men mag er lezen in de stamboeken van uw veestapel; bijzondere aandacht trekt boschbouw en heideontginning, en in aquaria ziet men de mooiste exemplaren - o.a. een paar prachtige karpers - van uwe zoetwatervisschen evolueeren.
De andere lange muur van het gebouw toont ons, tusschen stands voor emailleerkunst en seintoestellen, fijnhouthandel en stoomvaartmaatschappijen, eene zeer volledige tentoonstelling van het Nederlandsche mijnwezen. Men ziet niet alleen allerlei kolensoorten, men kan er niet alleen de onderscheiden ontginningsmethodes nagaan: ook zijn hier weer, tot vermaak der kinderen en voor de belangstelling der ouderen, miniatuurvoorstellingen van al wat boven den grond van eene mijn is te zien.
Nu gaan we naar boven, en daar, waar de trap zich in twee armen splitst, treft al gauw mooi zilverwerk ons oog. Naar ontwerpen van o.a. Eisenloeffel en Gips stelt Begeer er fraaie, alleen wat gemengde stukken ten toon. In de daar tegenover staande vitrine ziet men gedreven kerkgerei van Jan Brom: wel heel mooi van uitvoering, maar minder-oorspronkelijk; wat bij kelken, kandelabers en monstransen wel te billijken is, maar zeker geen noodwendigheid moest zijn in 't hier getoonde beeldhouwwerk, dat ik moeilijk mooi kan vinden.
Vlak voor ons nu, eenmaal boven, vinden wij de zeer belangrijke tentoonstelling van Nederlandsche kunstnijverheid. Daar zie ik dan eerst, midden in aarden potten en behangpapieren een zwaar-steenen outer van dr. Cuypers, dat nog in opbouw is. Daarnaast een zeer fraaie werkkamer in ouden eik van Penaat; een dameszitkamer, mahonie en
| |
| |
goud, aristokratisch in zijn eenvoud, van Jac. van den Bosch; een voornaam vergaderzaaltje, bleeken eik en goudleder, van Berlage; een rijke kamer, groen felp en mahonie, van Walenkamp; eene andere, in eik, die meer naar de traditioneele Renaissance zweemt, van Jansen en Z. Het spreekt vanzelf dat ik het niet bij deze opsomming laat. Vergeleken bij de Duitsche afdeeling, steekt deze Hollandsche ‘Kamerkunst’ door zuiveren smaak en voornaamheid zoo gunstig af, dat ze eene afzonderlijke studie overwaard is.
Tusschen die zaaltjes in bewonder ik prachtige tapijten van de Koninklijke Deventer-, de Kralingsche en Hengelosche fabrieken; verder ingedrukte trijp van Mouton en van Schellens en Marto, die allen den naam van uw land hoog houden. Daar tusschen in weêr uitmuntend drukwerk en boekbanden van Tierie, beeldjes in ivoor en hout van Van der Hoef, drijfwerk van Brom, houtinlegwerk van Haberer: een ensemble dat imponeerend en zeer aangenaam aandoet.
Wij loopen, langs schoenen en chemicaliën, voetballen en sigaren, naar de andere zijde, waar de vrouwenarbeid afwisselt met de statistieken van verzekerings- en spaarbanken, mooi drukwerk en de gegevens van het ministerie van oorlog, fotographie, muziekinstrumenten en bacteriologie. Ik som dit zoo maar op; zie er, bid ik u, geen geringschatting in; en denk ook niet dat het heteroklitische in het gebuurschap dezer zeer diverse zaken een zinsverbijsterende verwarring meebrengt. Ik toon u binnenkort hoe zeer ge u hierin met zulke voorstellingen vergissen zoudt, en noodig u intusschen uit, mij op een tweede verdieping te volgen, waar op prachtige wijze uw ambacht son- | |
| |
derwijs wordt aangetoond. Ook hier is voor ons België heel wat te leeren! Al was het maar de vaststelling, dat niet alles te verwachten is van staatstoelagen - al blijven dezen natuurlijk zeer gewenscht! - maar hoofdzakelijk van de excellentie der leerkrachten, die ons land zich zoo gereedelijk van onder den neus weg laat kapen....
En nu mogen we, was dit hollen door de Hollandsche zalen, weêr naar beneden gaan, geheel naar beneden, waar ik u het mooiste voor het laatste gehouden heb: de consumptie-artikelen, die geheel het midden der plattevloershall innemen. Olie en conserven, melk en likeuren, haring en ansjovis, kindermeel en limonade, suiker en graangewassen, en tot kurk toe: ik weet niet of men het met opzet en uit ironie heeft gedaan, maar men heeft ze in het Hollandsche huis de eereplaats gegeven. En om het geld te bergen, dat moet dienen om al die lekkere dingen te koopen, heeft men er vlak naast de reuzige brandkasten der firma Lips geplaatst...
N.R.C., 17 Mei 1910. |
|