| |
| |
| |
De tentoonstelling te Brussel
Brussel, 10 Mei.
Of het sterven van koning Eduard hier te Brussel, inzonderheid op de tentoonstellingen, eenigen indruk heeft gemaakt?
In de politieke wereld: natuurlijk! Een troonwisseling in Engeland is voor België van beslist belang, vooral met het oog op Kongo. Gij weet dat koning Eduard heel veel heeft laten begaan tegen ons koloniaal bestuur. Zijne oude vriendschap met Leopold II eenmaal verbroken, heeft hij maar laten doen en laten gebeuren: de veldtocht van Morel werd nooit door de regeering van Engeland afgekeurd. Er heerschte ontegenzeggelijk wantrouwen tegen België aan 't Engelsche hof. - Koning Leopold, hij, sedert zijne ruzie met koning Eduard, bleef wrokken en mopperen; tot eene onvoorzichtige houding tegenover Engeland bracht hij het natuurlijk niet: dat hadde treurige gevolgen kunnen hebben, en niet alleen in Kongo. Men moest aldus op de troonbestijging van Albert I wachten, om duidelijk in te mogen zien, hoe het, diplomatisch, tusschen België en Engeland stond. Met grooten moed en ongewone beslistheid zei koning Albrecht in zijne troonrede: ‘Niemand’, en hij keerde zich op dat oogenblik meer bepaald naar den hertog van Connaught, broeder van koning Eduard, ‘niemand heeft het recht, aan onze eerlijkheid en aan onze goede bedoelingen in zake koloniaal beheer te twijfelen.’ Die woorden werden toen door de Engelsche pers vriendelijk onthaald: er kwam, voelde men, ontspanning; zonder dat men echter tot op heden kon zeggen dat Engeland zich ge- | |
| |
wonnen had gegeven, en erkend, dat België meester was in zijn eigen kolonie... Zal die ontspanning duren onder koning George? Zullen de regeering van koning Albrecht, het bestuur van minister Renkin eindelijk buiten verdenking worden gesteld? Dat weet vooralsnog niemand; al mag men aannemen dat de verbittering der beide koningen, die bij beider dood ophoudt, misschien plaats maakt bij de nieuwe vorsten, die het zeker allebei goed meenen, tot betere verstandhouding en eene toegevendheid die alleen de bevestiging is van een recht. - Het heet dat de nieuwe koning van Engeland veel
tot Engelsche deelneming aan onze tentoonstelling heeft bijgebracht. Moge het voor ons een goed teeken zijn.
Of men ook buiten de politieke kringen wat aandacht aan den dooden Engelschen koning heeft gewijd? Ja, om zich te herinneren, dat te Brussel Sipido eens op hem heeft geschoten. Heugen de feiten u nog? Zekeren dag, tijdens den Boerenoorlog, trekt koning Eduard België door. In het Noordstation, waar hij doorkomt, schiet een heel jong kereltje, nog haast een knaap, een revolver af op de koninklijke familie, - gelukkig zonder iemand te treffen. Gearresteerd, verklaart hij aangehitst te zijn geweest door de Engelsche wandaden in Zuid-Afrika... Sedert dien kwam koning Eduard nooit meer in België: ten onzent schieten revolvers te gemakkelijk af, vond hij...
En in de tentoonstelling? Wel, de Engelsche sectie is één dag gesloten geweest, en de officieele ontvangst, die over een week of zoo plaats moest hebben, is verdaagd. Ik weet niet of het de Engelsche journalisten, die ons Zondag e.k. moesten een bezoek brengen, in hun land weerhouden zal, en of de 2500 werklui van Port-Sunlight, die
| |
| |
in Juni komen, door rouw te huis zullen worden gehouden. - Men heeft trouwens geen tijd tot treuren, in de Expositie: het wordt er drukker en drukker. Alleen een neger, die hier een ‘photographical show’ heeft, zag ik gisteren zorgvuldig het portret van den koning met krep omlijsten. Ik weet niet waar die neger vandaan is; men zal hem geen vaderlandsche gevoelens ontkennen, of althans geen eerbied voor het gezag....
Dit brengt me in de tentoonstelling terug, en, langs lijnen van geleidelijkheid, naar het Duitsch paviljoen, waar we nu eens terdege, accuraat, de ‘Raumkunst’ bestudeeren gaan.
Eene wèl aangename studie, en eene die geen groote inspanning vergt. Ik heb u al meer dan eens gesproken van de voorbeeldige orde die hier heerscht: een eerste deugd, die vriendelijk stemt. En daarbij, er is hier werkelijk veel moois te zien.
De vijf en veertig zaaltjes - noch min, noch meer - die ‘Raumkunst und Kunstgewerbe’ in het gebouwen-complex bekleeden, zijn in zeven groepen te verdeelen: 1o. de ‘öffentliche Räume’; 2o. de kamers van een kunstvriend, tevens tentoonstelling van Duitsche moderne kunst; 3o. de installatie van eene voorname woning; 4o. vier vertrekken uit eene eenvoudige woning; 5o. zalen uit een sanatorium; 6o. plaatsen in een klub; eindelijk 7o. ‘Sammelräume’, waar het wat meer rommelig toegaat, al is er veel moois.
Heden breng ik u in de ‘vornehme Wohnung’, daarna in de ‘einfache’.
Het rijkelui's verblijf treedt ge binnen langs het centrale vestibulum, dat u, rechts, eerst in een kamertje brengt, dat, met eenige ironie waarschijnlijk, heet
| |
| |
te zijn een ‘Herren-Arbeits- und Rauchzimmer’. Als meneer niet werkt, dan rookt hij; rookt hij niet, dan werkt hij misschien; of allicht doet hij beiden samen en tezelfder tijd; of waarschijnlijk doet hij hier het eene noch het ander. Hij gaat eenvoudig in zijn mooie palissander-meubelen zitten, die Duitsche namaak zijn van ‘style Restauration’, ziet onder zijn voeten de mooi-blauwe coco-mat, en in de lambrizeering, goud-omrand, het verschoten purper der gestikte zijde. Waarlijk, het is hier al te deftigmooi om in te werken; en zelfs om in te rooken.
Als meneer, die niet werkt en niet rookt, - laat me nu eenmaal die illusie, - hierop moe is gestaard, dan staat hij op en gaat in het aanpalend ‘Gesellschaftssalon’. Ik hoop maar dat hij er ‘Gesellschaft’ vind, want op haar zelf is de plaats al heel weinig gezellig. Maar ‘vornehm’ en stijlvol is ze in hooge mate. Langs de muren, heel teer blauw en oud goud, onder de fraaie luchters, staan, op de zwart-omrande kleedjes, heerlijk fijn-tintig aan den was-grijzen ondergrond, de meubelen, in zelfden stijl als in vorig vertrek, bedekt met zware, zwartzijden kussens, in gedempte maar rijke tonen met sierlijke bloemen bestikt. Schoone Empire-vazen wisselen op tafeltjes en consolen met Japansch porselein af. Hier en daar, onder de hand, een boek in gebatikten band. En het is, in zijn geheel, iets heel weelderigs, waarvan de soberheid nogal oppervlakkig is, maar waar niet van kan worden ontkend dat het, ik herhaal het, hoofdzakelijk voornaam aandoet.
Vind meneer hier geen gezelschap, dan treft hij allicht dames in het snoezige boudoir, dat hier naast ligt. Ik zei u niet wie de twee vorige kamers ontwierp. Zij zijn zóo onpersoonlijk, getuigen alleen van doorslags-goeden
| |
| |
smaak, dat ze gemakkelijk anoniem mogen blijven. Hier, in het boudoir, spreekt de naam van den ontwerper al dadelijk uit versiering, uit meubelen, uit drijfwerk, uit schilderijen: Heinrich Vogeler... Dit boudoir is een feest voor de oogen. Goudgeel de muren, met felle bloemenranden; wit de meubelen, met gouden ornamentjes: pueriel eerder dan naïef, pervers eerder dan eenvoudig, intellectueel bedacht veel meer dan warm gevoeld, maar dan toch heel frisch, heel prettig. In kasten zilvergerei, waar vogelkens en vischkens in geslagen zijn als door een veertiende-eeuwsch drijver; krakende biezenmatten onder de voeten, rieten matten ook op de stoelen. En aan den wand neo-impressionistische stilleventjes van den Worpsweder meester,.... die van Cézanne toch veel mooier zouden zijn geweest.
Ik hoop dat meneer hier wat koekjes of zoo heeft gevonden, want mocht honger hem kwellen, dan is het heel zeker in zijne eetzaal niet dat hij iets onder den tand krijgt. Want hier moet nog alles, of kwasi-alles worden gedaan. Daar staat wel al een heel groot beeld (van wie weet ik niet), en hoog boven een beschot van ingelegd palissander, donker-rood versierd, danst een gipsen fries. En verder - niets. Gisteren was men het beschot nog aan 't vastspijkeren. Van meubelen nog geen spoor.
In de afwachting gaat meneer nog maar wat dolen. Een paarsblauw doorgangetje leidt hem in een koel-marmeren, van boven-verlichte plaats, iets dat koud en luxueus is als het atrium moest zijn in de woning van Petronius. De schakeeringen van de marmersoorten, de teekening van 't heele vertrek: het is heel nobel. Dit moet, zegt de kataloog, eene badkamer worden. Daar ziet men echter nog
| |
| |
niets van. Intusschen kan meneer er de klassieke oudheid, of de helden van ‘Quo Vadis’ in oproepen.
Tenzij hij in de naast-gelegen plaats, die een ‘Hof’... moet worden, maar het nog lang niet is, in de rieten korfmeubels van Vogeler gelegen, een schoon waterbekken van Walther Schmarje ging bewonderen; of verkoos, in de Ontbijtkamer, dan toch maar te probeeren of hij iets te eten krijgt.
Blond, blond, de ontbijtkamer, een kamer om er echt in den ochtend te gaan zitten; heel licht van toon, heel genoegelijk-eenvoudig. Bleeke eik aan het hooge beschot; ‘constructieve’ meubelen van hetzelfde hout; grauw, ongebleekt linnen; kleedje in zelfde tint. En dat alles heeft een parfum van echtheid, van eerlijkheid, zonder gezochtheid of mooi-doenerij, dat het waarlijk blij stemt.
We zullen hier maar van meneer afscheid nemen, en zelf de andere zaaltjes doorloopen.
Daar hebt ge eerst een kinderkamer, - nu ja, zooals de meeste kinderkamers zijn; het empire-meubilair in wit lapié, blauwgrijs linoleum, mooie wandbeschildering: niets heel bijzonders.
Daarnaast de groote slaapkamer. Aan den muur een oud behangpapier met fel-kleurige bloemen, op het zacht-groene tapijt het breede, koperen, Engelsche bed, verder meubelen in mahonie, olijfgroen overtrokken, weêr in zuiveren empirestijl. En dat is nu wel aangenaam en deftig, heel degelijk vooral. Maar is dat nu de nieuwe ‘Stil’ die ons in de voorrede wordt beloofd?
Veel mooier, en zelfs bepaald mooi, is de hierbijbehoorende ‘Ankleidezimmer.’ Weer in empire-stijl gemeubileerd, wel te verstaan, maar in licht-kleurig mahonie
| |
| |
ditmaal, op een heerlijk-mollig, zeer kleurig en toch zeer stemmig kleed. Mooie, goud-en-grauwe cretonne aan muren, meubelen en vensterramen, een kleine, koperen haard: een geheel van blijde aristocratie. Beslist het mooiste vertrek uit deze ‘vornehme Wohnung’, - waar ons niets verders van getoond wordt; waarvan de algemeene indruk wel goed is, wel 't gevoel wekt van weelde en ingetoomd prachtvertoon, maar die niet nalaat er toch nog erg ‘parvenu’-achtig uit te zien. ‘Parvenu’-achtig tot in de gekozen stijlen, die zware burgerstijlen onzer grootouders: Empire en Restauration, wel wat opgeflikt en wel wat opgeluisterd, soms met goeden, soms met wansmaak, maar niet te minder breed en log en vooral zelfvoldaan. Ik herhaal het: neen, dit is nog de nieuwe ‘Gewerbekunst’ niet, die ‘Weltkunst’ moet worden; het is aloude ‘Weltkunst’, waar eene blijkbaar-bloedarme ‘Gewerbekunst’ op teert....
Nu zou ik u brengen in de ‘einfache Wohnung’, was het niet dat ook hier slechts twee kamertjes op de vier klaar zijn. In de twee andere is nog niets, maar absoluut niets te zien. Wat we wèl te zien krijgen: eene duistere werkkamer, bruin en paars met groote ijzeren luchtkroon, iets voor een hypochonder, en die me al te deftig voorkomt; en een pracht van een eetkamer, neen maar nu eens iets waarlijk nieuws, verrassend-moois, en zooals ik er een aan mezelf toewensch. Tafel en dressoir in grijzen ahorn, de wanden wit en oker, de stoelen met zuurgroen leder overtrokken; in een hoek een bont-blauwe canapé, alles lomp, maar zoo makkelijk-gezet.... Ik weet niet waarom dit ‘einfach’ heet; is het omdat het er minder ‘vornehm’ uitziet dan de andere zaaltjes? Nu, dan verkies ik maar mede ‘einfach’ te worden....
N.R.C., 11 Mei 1910. |
|