| |
| |
| |
De Vlaamsche wet
II
Brussel, 19 Maart.
Eerst en vooral herhaal ik nogmaals: ik ben niet aangesteld noch heb de noodige bevoegdheid om het voorstel van wet te verdedigen, neergelegd door de heeren Franck, Segers, Anseele en Denis. Wat ik eergisteren schreef, was alleen eene aanduiding van sommige tegenstrevers ervan. Daarmee was geenszins bedoeld, de voortreffelijkheid van het wetsontwerp te bewijzen. Integendeel houd ik het ervoor, dat het voor wijzigingen vatbaar is, en hoop dat die er tijdens de bespreking aan worden toegebracht. Ik heb u trouwens nooit verzwegen dat mijn voorkeur ging naar het ontwerp-Coremans, dat eenvoudiger was en radikaler. Het voorstel-Segers-Franck heeft in zijne betiteling al iets dubbelzinnigs, iets minder-oprechts, dat sommigen niet bevalt. Het heet: ‘Ontwerp van wet over de moderne talen’. als de bedoeling wel heel duidelijk is: de wet van 1883, over het onderwijs bij middel van het Nederlandsch, toe te passen op het vrij M.O. Sommige schikkingen acht ik zelfs ondoelmatig, deze o.m., waarbij aan de Walen de keus wordt gelaten tusschen Duitsch, Engelsch en Vlaamsch. Ik zal zeker wel de laatste zijn om aan de Walen eerder het Nederlandsch dan b.v. het Engelsch op te dringen, maar stel niettemin vast, dat voor de Vlamingen onder de verplichte vakken van het leerprogramma Engelsch of Duitsch voorkomen, plus natuurlijk het Fransch en de moedertaal, zoodat zij steeds en in elk geval een cursus meer te slikken krijgen dan de Walen. Ik vraag
| |
| |
me overigens af of het een krenking der vrijheid zou zijn, de kennis van wat Nederlandsch te vorderen bij wie aan eene Vlaamsche hoogeschool onderwijs vragen komt. Te meer dat het onderhavig wetsvoorstel maar al te zeer den indruk openlaat, zelfs voor Vlamingen, om aan een dergelijken eisch te ontsnappen, en door éene van hare bepalingen al het goede wat men ervan verwacht te niet doet. Die bepaling luidt, dat de wet over het eindexamen voor de middenjury onveranderd behouden blijft. Ziehier waarin die middenjury bestaat: iedere autodidact, en elke leerling die onvolledige middelbare studies of humaniora deed, heeft het recht zich vóor een jury, zetelend te Brussel, aan te bieden die, na welslagen, toegang verleent tot de universiteit. Welnu, bij dergelijk examen is de kennis van het Nederlandsch niet verplicht. Wie zich dus de moeite getroosten wil, dit examen vóór de middenjury af te leggen - het is trouwens minder zwaar dan het gewone eindexamen M.O. - ontsnapt, ook in Vlaanderen, aan de verplichting, Nederlandsch te leeren.
Er is zelfs erger. Om toegelaten te worden tot de kandidatuur in Wijsbegeerte en Letteren en tot die in Natuurlijke Wetenschappen (die, zooals ge weet, toegang geven tot de Rechten en de Medicijnen), legt men geen ingangsexamen af. Wil men echter leerling-ingenieur worden - de aanzienlijkste faculteit in België - dan komt men niet op de Universiteit dan na een nieuw examen, zelfs met einddiploma M.O. En nu is bij dat examen het Nederlandsch weêr geen verplicht vak. Zoodat al de leerlingen-ingenieurs naar keus van de wet Franck-Segers ontslagen zijn; het staat hun vrij een niet-officieel onderwijsgesticht te bezoeken, waar wèl Duitsch of Engelsch - natuurlijk!
| |
| |
- maar geen Nederlandsch aangeleerd wordt. En wat nog slechter is: kandidaten-ingenieurs kunnen toegelaten worden in kandidatuur en doctoraat in Natuur- en Wiskundige Wetenschappen; kunnen aldus leeraar M.O. worden, en benoemd in een Athenaeum van het Vlaamsche land, door de wet gedwongen zijn er de vaktermen in het Nederlandsch te geven; terwijl eene andere wet ze van de kennis van het Nederlandsch geheel ontslaat. Men ziet het illogische, ja gevaarlijke van het stelsel. Nu weet ik wel dat de wet in sprake daar bezwaarlijk verandering in brengen kan. Om den toestand te wijzigen zouden de wetten van 1883 en van 1890-91, over onderhavige onderwerpen, moeten worden herzien, en dat kan zoo maar niet in een ommezien gebeuren. Ik heb er dan ook alleen willen op wijzen, dat het voorstel-Franck-Segers lang niet zoo draconisch is als de Walen het wel willen voorstellen, dat het de deur openlaat voor zeer wettelijke misbruiken, en zelfs, in het feitelijke voordeel der Walen, strenger mocht gemaakt.
Men vraagt zich dan ook af, waarover de tegenstrevers klagen, en waarom. Is het, zooals de ‘Etoile Belge’ schrijft, omdat de Vlaamsche ‘vader-van-familie’ het recht niet hebben zal, zijn zoon in eene Waalsche afdeeling te plaatsen? Maar dat recht ware verderfelijk, dat zal immers iedereen toegeven! In de officieele scholen, de Athenaea dus, bestaat trouwens dezelfde bepaling. Die scholen ken ik een weinig. En het komt er wel eens voor, ik weet het, dat een verfranscht huisvader alles in het werk stelde, om zijn zoon aan Vlaamsch onderwijs te onttrekken. Ik ken er zelfs één, die zijn zoon liever naar Parijs heeft gestuurd, dan hem te laten studeeren onder het regiem van de wet van '83. Hetgeen den jongen heel
| |
| |
wat moeilijkheden heeft bezorgd als hij zich in zijn vaderland wilde vestigen als advokaat. Terwijl een aantal jongelingen, waarvan de vader evenzeer tegen de wet van '83 gekant was, maar die niettemin de Nederlandsche cursussen hebben gevolgd, thans als dokter of advokaat niet weinig blij zijn, de taal van het volk te hebben geleerd. Dit is eene beschouwing van slechts praktischen aard. In een land als België is ze overwegend. Hetgeen niet belet dat de gevolgen der wet van '83 heel wat verder strekken. De letterkundige beweging, om de jaren tachtig in Vlaanderen begonnen en geïllustreerd door een Maeterlinck, een Verhaeren, een Van Lerberghe, een Eekhoud, Vlamingen die alleen nog Fransch kunnen schrijven vanwege een vervalscht onderwijs, - die letterkundige beweging wordt ineens overwegend Nederlandsch, zoodra de wet van '83 hare uitwerking heeft gehad. Gezelle en Verriest worden opnieuw ‘ontdekt’. zoodra, langs den weg van het onderwijs, het Vlaamsch bewustzijn ontwaakt is. Vermeylen schrijft Vlaamsch en bekeert een aantal Waalsche vrienden. Teirlinck volgt. Streuvels vindt een publiek, door bewuste wet gewekt. En nog heel wat andere namen zouden hier te noemen zijn. Niet echter alleen op het gebied der letterkunde: zelfs rechtsgeleerden, geneesheeren, ingenieurs gevoelen het stambewustzijn dringend ontwaken. Rechtskundige en wetenschappelijke congressen worden bezocht, niet zoozeer door wat men in engeren zin ‘flaminganten’ noemt, maar ook en niet het minst door menschen zonder gloeiende geestdrift, maar met gezond verstand, die eerlijk willen staan tegenover de logica, de stijgende macht der noodzakelijkheid, en.... hun profijt. Zij weten trouwens, dat er niet alleen eene Vlaamsche wetenschap, maar
| |
| |
de wetenschap in haar geheel bij gebaat wordt.
In een woord, zij hebben niet alleen het besef van de mogelijkheid eener Vlaamsche kultuur, maar zij staan er middenin, zij zijn er de eerste dragers van, en de, misschien onbewuste, voortplanters; en zij zijn het, ik herhaal het, over 't algemeen minder uit strijdlust en overtuiging, dan uit praktischen zin en noodwendigheid.
Uit noodwendigheid!... En dan zouden er nog ‘pères de famille’ zijn in Vlaanderen, zoo verblind, dat ze, tegen 't belang van hunne kinderen in, dezen naar eene ‘section wallonne’ zouden willen sturen!
N.R.C., 22 Maart 1910. |
|