| |
| |
| |
Politiek en onderwijs
Brussel, 11 Maart.
Nauwelijks is een week verloopen sedert het groote principieele debat aangaande de schoolpolitiek der regeering, of weer is de loome en dorre onverschilligheid over het vraagstuk gevallen, en slechts in vakbladen en onder deskundigen is er nog eenigszins spraak van. Er is immers geen land ter wereld, dat evenzeer als België eene zulke onachtzaamheid toont voor onderwijs. Het zoo hooge getal ongeletterden is misschien evengoed daaraan te wijten als aan het gebrek aan leerplicht. Wij zijn - ik spreek vooral van Vlaanderen - een volk zonder kultuur, en dat ligt daaraan, dat onderwijs ten onzent veel te veel beschouwd wordt als een praktische zaak. De boer, die de behoefte niet gevoelt aan ontwikkeling, die geene ontwikkeling onmiddellijk noodig heeft, vergeet algauw wat hij op de lagere school geleerd heeft; en ik ken er velen die, op veertigjarigen leeftijd, nog wel heel goed cijferen kunnen, maar bij het lezen heel wat moeite hebben, en van schrijven - wat hun trouwens hoogst zelden gebeurt - zelfs het verschil tusschen sommige letters hebben vergeten. Den werkman der steden gaat het eenigszins beter. Hij heeft beter gebruik van zijne schoolkennis, al strekt deze doorgaans niet verder dan bij den boer. Maar de werkman, hij heeft meestal deel in de sociale beweging van zijn tijd. Hij is socialist of christen-demokraat. Hij leest propaganda-brochures; hij heeft zijn wakker, zijn levend dagblad; op de meetings wordt zijn brein geschud niet alleen door feiten, maar ook door flitsende
| |
| |
ideeën. Zijn onderwijs komt hem te pas, is een stuk gereedschap, wordt hem misschien een wapen, als hij schrander is en ambitie heeft. - Onder de bourgeoisie (vooral onder de Vlaamsche weêr, helaas!) is het eveneens slechts nuttigheid die de waarde van het onderwijs, middelbaar of hooger, bepaalt, en dan nog zonder ideaal, zonder dieper gezichteinders, zonder opwinding, zonder geestdrift.
De humaniora worden gauw-gauw afgeloopen: op het einde wacht het kantoor, dat weldra onder cijfers al den beschavenden invloed der oudere letteren doodt. Ik, die gelukkig aan de zaken ontsnapt ben, sta soms verwonderd als ik menschen ontmoet, die op het gymnasium naast mij zaten en mij in kennis vooruit waren: de nuttigheidsgeest heeft bij hen teniet gedaan, al wat ze mij als makker dierbaar maakte: het schwärmen met Ovidius, die ons te dien tijde uitmuntend verklaard werd, de ontroering om een schoon vraagstuk der algebra, het warme meêgaan zelfs in de Vlaamsche Beweging. Zij, die hoogere studies doen, zien op een paar uitzonderingen na, eveneens niet verder, dan het einddiploma, dan den ‘doctorshoed’. gelijk men vroeger zei. Bij u gelden universitaire studies meestal als middelen tot hoogere kultuur, tot menschelijke vorming, tot beschaving: wat dan natuurlijk der gemeenschap, van hoog tot laag, ten goede komt. Zeker, ons land telt uitmuntende geleerden. In onze hoogescholen is echter de belanglooze drift naar wetenschap waarlijk zeldzaam, niettegenstaande degelijke professors. Ik ken universiteiten waar niets gedaan wordt dan, op den kortst mogelijken tijd, artsen, advokaten, ingenieurs, leeraars te fokken. Het woord is waarlijk niet te grof. En het ligt waarlijk niet aan de professors, wèl aan de Belgische toestanden, aan het uti- | |
| |
litaire, het plat-praktische der inzichten, hier ten lande, dat alle hoogere bedoelingen doodt, eene eigen Vlaamsche, laat staan Belgische, beschaving onmogelijk maakt, en ons laat blijven wat we zijn: een volk van economische parvenu's, prat op zijn welstand, en dat wetenschap zoolang ze niet onmiddellijk-nuttig, en kunst zoolang ze niet digestief is, liefst van zich afhoudt en alleen bejegent met smalend gebaar; tenzij snobisme er zich meê bemoeit: ‘kampernoelie op dezen mesthoop’. gelijk Léon Bloy zou zeggen.
Nu zoudt ge denken: politieke aanvoerders, dan toch beschaafde lui, gaan trachten daar verbetering in te brengen. Zij die, voor het meerendeel, - laat ons hier niet te hoog zingen! - beseffen de waarde van eene kultuur, moeten des te meer lijden onder het feit dat zij-zelf geheel van een vreemde kultuur afhankelijk zijn, en dat ons volk zelfs dit niet bereiken kan. Gij meent dat ze gaan trachten door rationeele hervormingen, waaronder leerplicht zeker de eerste, en onderricht in de moedertaal de onontbeerlijkste zijn, - daar verandering in te brengen. Gij zoudt u deerlijk vergissen, indien ge zoo iets zoudt verwachten, en het is, de twee vorige weken, maar al te duidelijk gebleken: de vormende ‘bildende’. beschavende rol van het onderwijs is, voor onze wetgevers, niets, maar wel is het iets te weten, of het onderwijs neutraal, of confessioneel zal zijn.
En dan smaken wij 't genot van volgend gesprek, in onze tweede Statenkamer:
‘De heer Carton de Wiart: Zult gij (liberalen) nog toelaten dat aan onze kinderen gesproken worde over vaderlandsliefde en over eigendom?
| |
| |
De heer Masson (liberaal): Waarom niet? Waarom zouden we aan de kinderen niet mogen leeren dat het begrip eigendom de algemeene kentering ondergaat; dat zijn vorm niets definitiefs heeft, dat het nog evoluëeren zal? Zult gij verbieden, hun te zeggen, dat de regeeringsvormen bij ons nog verder veranderen zullen?’
Nota bene, het geldt hier kinderen op de lagere school, kinderen die van de school slechts schrijven, lezen en rekenen, behalve een klad geschiedenis en wat onvoldoende en ondoelmatige aardrijkskunde zullen meedragen. En aan zulke kinderen wil men, niet alleen, gewoonlijk valsche, verouderde begrippen over patriottisme en misschien eigenzuchtige, baatzuchtige meeningen over mijn en dijn inpompen (zie Carton de Wiart), maar tevens de geschiedenis der staathuishoudkunde zien doceeren (stelsel Masson), met het gevolg, natuurlijk, dat niet alleen het striktnoodige, maar tevens het werkelijk-beschouwende, - als liefde voor de natuur, voor bloemen en vogels, voor lectuur ook en voor kunst, - erbij te loor gaan.
Want uit zoo'n gesprek tusschen twee der schranderste onder onze Kamerleden blijkt het al te duidelijk: het geldt niet, ten onzent, op school menschen, ziel en geest, te vormen; iedere partij zoekt alleen kiezers te kweeken naar haar eigen beeld. Dáar komt het op aan; partijbelang gaat boven het eenvoudigste menschelijke recht. En daarom verwaarloost de staatsregeering het openbare voor het private onderwijs, en daarom blijft zelfs de vraag - leerplicht onderworpen aan de vraag - onzijdig of confessioneel onderwijs.
Die bezorgdheid onzer ministers bleek weer bij het incident-Cumont. De heer Frans Cumont, hoogleeraar te
| |
| |
Gent, is een geleerde van wereld-befaamdheid. Zijne ‘Mystères de Mithra’ zijn ongetwijfeld ook ten uwent gekend. Hij onderwees in Oxford en in Parijs. Nu kwam onlangs de cursus van Romeinsche geschiedenis te Gent open, en prof. Cumont dong ernaar. Hij werd daarin trouwens gesteund door heel de Gentsche faculteit, waartoe hij behoort; door de talrijke katholieken zoowel als door de liberalen. Zulk advies geldt dan ook bij een minister zoogoed als voor wet. Nochtans werd de heer Cumont, die geen belijdend katholiek is, door den minister afgewezen, en vervangen door een wél-belijdend partijganger, prof. Roersch Jun., zeer zeker een beslagen epigraphist, wiens faam echter niet tegen die van Frans Cumont opweegt, maar die 't geluk heeft, de schoonzoon te zijn van Godefroid Kurth, grooten vriend van onzen minister der wetenschappen, en die, na voor een goed jaar den leerplicht krachtig verdedigd te hebben, op het laatste congres van Mechelen daarover restricties maakte,... die der regeering blijkbaar zeer aangenaam zijn geweest.
Waaruit blijkt dat het toch heel jammer is, te zien hoe weinig men in België het zeer hooge belang van het onderwijs uit het, veel geringer, belang der politiek weet te houden.
N.R.C., 12 Maart 1910. |
|