| |
| |
| |
Eene stichtelijke geschiedenis
Brussel, 27 Januari.
De dag van 's konings dood, 's morgens heel vroeg, op de Muntplaats, waar een station van vigilantes is. De koetsiers staan, naast hunne melancholische knollen, in den motregen te voetstampen, sakkerend tegen 't huilerigmistroostigeweêr, hoogen kraag tot over de ooren, vuisten diep in de zakken. Daar komt plots een makker aangereden, op zeer ongewonen draf, opgewonden zwaaiend met de zweep. Hij meent de eerste te zijn met het nieuws, roept van verre al: ‘Weet ge 't? De koning is dood!’ - Waarop een der automedoons, op den grond spuwend en de schouders ophalend van misprijzen om zulke onaannemelijke gejaagdheid, hem verachtend toesnauwt: ‘Staat gij misschien in zijn testament?’...
Het was het eerste woord dat ik over het testament van Leopold II hoorde, - zonder er veel belang aan te hechten, omdat ik niet dacht dat deze vigilantemenner ingewijd kon zijn in wat de laatste wilsbeschikking des konings was. Meer aandacht gaf ik aan de woorden van een, enkele minuten daarna ontmoeten, Duitschen collega, die uit goede bron wist, zei hij, dat bewust testament een boekdeel uitmaakte van wel vijf honderd bladzijden. 's Anderendaags echter bracht een, ditmaal goed-ingelicht, blad het nieuwtje, dat het testament maar vijf lijnen lang was, en dat de groote financier Leopold II zich bij 't opstellen ervan niet veel hoofdbreking gegeven had. Hoe ongelooflijk ook, scheen de overgedrukte tekst juist te zijn. Dien tekst kent gij. Men zag er een laatste daad
| |
| |
van willekeur en wrok in tegen 's konings dochters. Anderen meenden er een laatste bewijs van vaderlandsliefde in te ontdekken: koning Leopold had aan zijn dochters genoeg gelaten om behoorlijk en zonder veel geldelijke zorg door de wereld te geraken: en al 't overige van de honderd millioen, die hij heette te bezitten, zou België, zou den Staat toekomen.
Naderhand bleek dit laatste... overdreven. De N.R.Ct. heeft nauwkeurig melding gemaakt van de diverse vennootschappen en stichtingen waar Leopold II zijn geld in belegd of aan weggeschonken had. Behalve wat hij gedurende zijn leven aan zijn land had gegeven, zou maar heel weinig meer de staatskas komen ‘stijven’: Balincourt en Villa Vanderborght maken, naar het oordeel der rechters, wel degelijk het onschendbare verblijf van barones Vaughan uit; eigendommen aan de Azuren Kust staan op naam en behooren dus in rechte dokter Thiriar toe. En men zou zelfs mogen zeggen, dat, aan goederen in koninklijk bezit, het Belgische patrimonium eerder vermindering had ondergaan, vermits de koning een deel had verkocht der kunstschatten, die, volgens Woeste zoowel als volgens gezel Destrée en zelfs senator Sam Wiener, advokaat van Leopold II, slechts den koning in bruikleen waren gegeven en staatseigendom waren.
Uit dit alles bleek hoe, bij de beknoptheid van het testament, de koninklijke erfenis eene alleringewikkeldste geschiedenis werd. Het werd zóó erg zelfs dat, bij oppervlakkig inventariseeren, de koning in zijn vennootschappen en stichtingen blijkbaar meer geld had gestoken, dan hij feitelijk bezat, althans voor zoover dit was na te gaan. De naamlooze vennootschap, pas vóór 's konings dood ge- | |
| |
sticht, zou op dien grond zelfs ontbonden worden, zei men,... al kwam ons niets nog daarvan de zekerheid brengen. En het zal misschien enkel aan een uitvlucht te danken zijn, dat de Coburg-Niederfullbach-stichting zal kunnen blijven bestaan.
Die stichting - waar de N.R.Ct. eveneens mededeeling van gaf - wordt eene... weinig stichtende geschiedenis. Zij licht eerst en vooral in over een punt van koninklijke psychologie, is een prachtig voorbeeld van Leopold's gedachtelijk leven. En daarbij wordt ze zoo ingewikkeld, brengt ze zooveel gevoelens in 't spel, dat het wel interessant kan zijn, er even bij stil te houden.
De koninklijke psychologie!... Maar heb ik u niet al te dikwijls reeds dien rarekiek binnengeleid? Neem me echter niet kwalijk dat ik het weêr eens doe, heel vluchtig trouwens: eene personaliteit als die van Leopold heeft men nooit geheel doorzien; elke nieuwe facet aan zoo'n karakter is eene verrassing. Het heel bijzondere, dat we hier dan weêr ontdekken, is een manie, een echte drift, een ongeneesbare fantazie, die geholpen wordt door de scherpste berekening, het sluwste wikken en wegen van middelen en uitkomst, die men zich denken kan. Gij kent 's konings ziekte: de bouwkoorts, de architectonische megalomanie. Een heelen tijd heeft men hem maar laten doen: zoolang de man uit eigen zak betaalde - en Kongo was een goudmijn! - kon België wel wat verfraaiing velen. Maar toen kwam een tijd, dat de hoofdstad genoeg had aan opvolgelijke afbraken, en vreezen ging voor ontwerpen die al te koninklijk-grootsch waren: Kunstberg, onderaardsche verbinding van Noord- en Zuidstation met bijbehoorend spoor natuurlijk, Walhalla aan de Naamsche Poort,
| |
| |
en wat dies meer. 't Verbouwen van het koninklijk paleis, 't doorsteken van de ‘Impasse du Parc’, andere fraaiigheden hadden menigeen ontstemd. En daar kwam bij, dat de koninklijke beloftes, koninklijke schenkbrieven, koninklijke ‘plechtige aanbevelingen’, eenigszins beslag hadden gelegd op de groote bron van inkomsten; door 't feit dat Leopold II ons, Belgen, het Kongo-gebied als ons aanstaande eigendom, als eene kolonie waar wij verantwoordelijk voor gingen zijn, had voorgesteld, kon hij bezwaarlijk nog gaan putten in de Kongokas. Hij zelf had zich onder Belgische kontrool gesteld; en hij was een te fijn diplomaat om Belgische achterdocht te wekken of Belgische lichtgeraaktheid door onkiesch autocratisme te kwetsen. Van lieverlede fnuikte hij aldus zijn bouwzucht: hij had zich-zelf de middelen afgesneden om aan zijn drift, door zijn volk overigens afgekeurd, nog verder te voldoen...
De ziekte echter was ongeneeslijk. En waar hij het recht niet meer had, in zijn eigen land krank te wezen, verhuisde hij, waar hij ongestoord het recht had, koorts te hebben. En toen droomde hij ervan, de wieg van zijn stamhuis te begiftigen met koninklijke paleizen en standbeelden: hij richtte de Coburg-stichting op, verzekerde er de leefbaarheid en het voortbestaan van door er zijn troonopvolger buiten diens weten beheerder van te maken, en zette de kroon op het werk door in een brief te verklaren, dat de eigenlijke stichter een ongenoemde was, die hem, Leopold, zeven en dertig millioen gegeven had om in de stichting te voorzien. Gij ziet de sluwheid: geen mogelijkheid aldus, den koning te beschuldigen van verkwisting der kwasi-Belgische duiten; zekerheid voor hem
| |
| |
dat koning Albert geen stokken in 't wiel zou steken; en, envers et contre tous, botvieren van zijn bouwkundige weeldezucht....
En nu wordt er in de Belgische pers natuurlijk getwist over de geldigheid van zulke stichting. De Belgische wet erkent natuurlijk de rechterlijkheid niet van zoo maar een bloote bewering, in een particulieren brief gedaan, als zou het geld niet uit den Kongoleesch-Belgischen, laat staan Leopoldiaanschen zak komen. De Coburg-stichting gaat echter, naar het schijnt, onder Duitsche wetgeving, zoodat we geenszins tusschen te komen hebben. Koning Albert wenscht zich blijkbaar niet te bemoeien met de fantazieën van zijn oom; geheel afkeurend optreden gaat echter niet aan, en hij laat zich in den beheerraad der stichting vervangen door een hoog ambtenaar..., hetgeen de stichting niet afschaft. Daarentegen hebben de vijf beheerders de geschonken gelden nog niet regelmatig aanvaard, en heeft geen enkel koninklijk besluit het schenken dier gelden goedgekeurd; zoodat er vooralsnog in feite geen stichting zou zijn....
Waar loopt dit alles op uit? Dat de regeering er niet aan hecht, tusschen te komen, kan men goed begrijpen. Komt er echter van de stichting niets terecht, dan komen de 37 millioen, die niet den koning behoorden, naar hijzelf verklaarde, den staat toe; en dan zijn de ministers wel gedwongen, eene beslissing te nemen! Keurt de Duitsche wet echter de stichting goed, dan breidt zich hare werking overal, ook in België uit, en wordt eene belemmerende tegenwerking van onze regeering voorgoed verlamd....
Ge ziet het: dit alles is zeer ingewikkeld, en weinig verkwikkelijk. Koning Albert brengt het in eene moeilijke
| |
| |
positie, de geldzucht van eene koninklijke prinses, die door hare schuldeischers vervolgd wordt, vermindert er niet op; de Belgische rechtspleging wordt door een Belgischen koning ontweken en in schamele houding gesteld; en de regeering, die heel graag het gebaar van Pontius Pilatus herhalen zou, wordt morgen misschien gedwongen partij te kiezen in eene zaak waar ze systematisch buiten gehouden werd...
Ja, die Coburg-stichting is waarlijk eene..... stichtende geschiedenis...
N.R.C., 28 Januari 1910. |
|