het maal te genieten van wat ze in der eeuwigheid als de blijdste spijs voeden kan. Tenzij ze de Dood wilde sparen... door ze uit zulke troebele tijden te redden...
Weer heeft de dood er een dergelijken weggenomen... die zich-zelf gered had voor jaren al: Charles Graux, eminent advokaat, oud-Kamerlid, oud-senator, oud-minister, de voorlaatste overlever uit het laatste liberaal ministerie - van '79 tot '84 -; oud-professor en oud-beheerder der Vrije Hoogeschool van Brussel, een man bij wien het woordje ‘oud’ in alles paste, omdat hij aan alles vaarwel had gezegd - hoewel nog niet versleten -, misschien om, in zijne herinneringen, bij de lamp van zijne principes, eene nieuwe jeugd te leven. Deze was werkelijk een vluchteling uit dezen tijd geworden, - om er geen banneling van te zijn. Hij had de verbittering gevlucht, die hem een langer toeven in het politieke leven had bezorgd, misschien wel om het glimlachen niet te verleeren, en om niet te gaan twijfelen aan de echtheid van eigen geloof. Deze Charles Graux was een Vroede.
Want de bijzonderheid van dit karakter, van dezen die éen der laatste karakters was, is, dat hij een Wijze mocht heeten, en een Evenwichtige. Deze, die, op de Brusselsche Universiteit, als student een makker van Paul Janson en van Charles Woeste was, onderscheidde zich uit deze twee door een eerste teeken van zelf-beheersching: eene gewikte beleefdheid, eene koele distinctie, eene elegante soberheid. In tegenstelling met die van zijne studiemakkers, is zijne overtuiging geenszins op geestdrift gebouwd geweest. Het gloeiende enthoesiasme van Janson, het ijskille fanatisme van Woeste, zijn de diepe kuipen niet geweest, waar hij zijn karakter in gestaald heeft. Zijne