‘Adam in ballingschap’ te Brussel
Brussel, 17 Januari.
Het is, na de honderd-en-zooveelste opvoering van ‘Adam in Ballingschap’ door ‘Het Tooneel’, de tijd niet meer om nog in lange beschouwingen te treden aangaande het ‘Treurspel der Treurspelen’ en de vertolking ervan door het gezelschap Royaards. Deze regelen schrijf ik dan ook alleen neer, om vast te stellen hoe ook ten onzent, in Vlaanderen, de vertooningen ervan zijn meegevallen. Royaards en zijne makkers, en vooral Mevrouw Royaards hebben Vlaanderen, zonder heel veel moeite veroverd. Geen wonder ook: het aloude land der rederijkers, het geboorteland van praal en fantazie, was al zoolang van echte tooneelspeelkunst verstoken. Ik heb alle respect voor onze, soms waarlijk heel knappe, Vlaamsche tooneelspelers. En ik neem zelfs graag aan, dat een tooneeldirecteur geen geld verliest aan zijne onderneming. Maar ten onzent zijn de schouwburgbestuurders zoozeer door sukses- en z.g. ‘spektakel’-stukken verwend, dat onze acteurs al heel weinig gelegenheid hebben, te toonen wat ze inderdaad kunnen, en dat ons publiek, aan gemakkelijk genot, aan genot zonder inspanning, gewoon, liefst thuis blijft als er werkelijk iets hoogers, iets beters geboden wordt. Hetgeen de directeurs toelaat te zeggen: ‘gij ziet wel dat het publiek geen kunst wil’, de acteurs belet zich met wijding aan hun werk over te geven, en de werkelijke, meer ontwikkelde tooneelliefhebbers wrevelig en pessimistisch stemt, en weigerig maakt als er, bij ongeval, werkelijk eens iets goeds geboden wordt door een inlandsch bestuurder.