| |
| |
| |
[1910]
De prijs van het koningschap
Brussel, 6 Januari.
Ik schreef u verleden week wat zijne populariteit van koning Albert tot op heden gekost heeft: in onzen mercantielen tijd bekomt men niets dan tegen klinkende munt, en zelfs de koning betaalt de liefde zijner onderdanen.
Dit ware nu minder: Albert I is bezuiniging gewoon, bezit den verkwistingsdorst niet van zijn oom, en steekt liever de hand in de beurs dan openbaar schandaal voort te laten duren. Maar er is erger: sommige vaderlanders - ik bedoel: menschen die met vaderlandsche gevoelens prijken - zien de wijze opofferingen van den koning over het hoofd, om, voor de grap heet het, hem zelfs alle recht op den troon te betwisten. Een jong Gentsch advokaat, de heer Jonckx, heeft in een jong Gentsch katholiek blad een opzienbarend stuk geschreven, voorgesteld als een rechtsgeleerde puzzle, waaruit wel duidelijk blijkt dat Albert niet meer dan een usurpator zou zijn. Stel u maar voor: een troonopvolger is, naar de grondwet, van alle rechten vervallen, als zijn huwelijk niet door een koninklijk besluit, onder verantwoordelijkheid van een minister, is goedgekeurd. En wat is nu bij het huwelijk van Albert gebeurd? Dit huwelijk was zóo naar den zin van koning Leopold, dat hij zelf in persoon de plechtigheid bijwoonde; Leopold II was overigens een te fijn diplomaat om een verbintenis met een Duitsch katholiek stamhuis niet met een goed oog te zien. En dat hij wel degelijk prins Albert als éenig-mogelijken opvolger beschouwde, wordt door 's konings daden overvloedig bewezen: bij elke
| |
| |
groote gelegenheid - zoo bij inhuldiging van Brugge-Zeehaven - liet hij zich van den kroonprins en dezes echtgenoote vergezellen; in zijn testament nog verzoekt hij uitdrukkelijk dat zijn ‘neef Albert’ alleen zijn lijk volgen zal. Maar bij dit al staat het niet minder vast dat de koning, die het huwelijkscontract mede onderteekende en het dus blijkbaar goedkeurde, verwaarloosde - met opzet? - een koninklijk besluit van instemming uit te vaardigen. Zoodat in feiten, naar den wettelijken vorm althans, Albert tegen den zin van Leopold met Elisabeth getrouwd is, daardoor alle rechten op den troon verliest, en gisteren nog handelde als een echt overweldiger, toen hij zijne huisgoden uit zijn persoonlijk paleis naar het koninklijk paleis over liet brengen.
En ziedaar hoe koningsgezinde Belgen aan rustverstoorders het wapen reiken, waarmede ze de monarchistische gedachte zullen trachten te treffen, op het oogenblik dat eene nieuwe koning laat vermoeden, dat hij hunne republikeinsche idealen absoluut niet vijandig gestemd is, en zich niet ontveinst dat tusschen een grondwettelijken koning en een republiekspresident nog alleen het recht der overerving bestaat, - overerving die dan nog zoo niet heel gemakkelijk gaat: koning Albert weet er van mee te spreken....
Zoodat we, volgens dien Gentschen advokaat, wel degelijk zonder koning zijn, en dus alle besluiten, sedert 22 December jl. door Albert onderteekend, nul zijn en van geener waarde. Of liever, we hebben wèl een koning: Leopold III nl., het zeven-jarig zoontje van prins Albert van België, dat nog te jong is om aan trouwen te denken, en voor wien een huwelijk zonder koninklijk besluit geen
| |
| |
hindernis tot de troonbestijging kan zijn.
De koning is dood; Albert is van zijne rechten vervallen; leve dus Leopold III!...
Gij ziet het: de grap is wel wat grof, erg zouteloos, en eerder eene onbezonnen streek dan een ernstig op te nemen rechtskundig geval. Eene ministerieele verklaring in het Staatsblad zal volstaan om alles weêr in orde te brengen. Maar dat dergelijke, opschuddingwekkende artikels, voorkomend in bladen, die steeds van hun gehechtheid aan den troon getuigenis afleggen, afbreuk doen aan het koninklijk gezag, in een land waar de laatste regeeringsjaren van Leopold II aan republikeinsche vorderingen een schijn van rechtmatigheid hebben gegeven, lijdt geen twijfel.
Het komt overigens voor, dat koning Albert door sommige katholieken met een zekere wantrouw behandeld wordt. Wel wordt uitdrukkelijk en herhaald in de ‘Osservatore Romano’ tegengesproken, dat, volgens de ‘Petite République’ een gecijferd telegram uit het Vatikaan den nuntius te Brussel en den kardinaal-aartsbisschop te Mechelen tegen de liberale neigingen van koning Albert zou verwittigd hebben. We hebben nu wel eenig recht, aan de beweringen van sommige Fransche bladen weinig belang te hechten: in de laatste veertien dagen hebben ze ons, Belgen, zooveel bewijzen van verbeeldingskracht en deductiegeest gegeven, dat wij het waarlijk betreuren moeten, hoe weinig logica de feiten aan den dag leggen, en hoe weinig vriendelijk ze zijn voor profeteerende journalisten. Het staat echter vast, dat sommige plechtige verklaringen, die Leopold II wit moeten wasschen, zijdelings de deur openen aan allerlei beschouwingen, die aan de spontane, gulle,
| |
| |
onberedeneerde sympathie voor koning Albert, zooniet afbreuk doen, deze dan toch eenigszins konden benadeeligen. Zoo werd Zondag laatst - gelijk in dit blad reeds is medegedeeld - in al de kerken van België een herderlijke brief afgelezen, waarbij het huwelijk van Leopold II met mej. Delacroix plechtig verkondigd wordt, en aan 's konings godsdienstige gevoelens hulde wordt gebracht.
Nu weet ik beter dan wie dat dit - de verklaring nl. - geschiedde alleen om het schandaal tot zwijgen te brengen. De kerkelijke overheid legt den geloovigen eerbied op: geen katholiek heeft nog het recht eene verhouding te laken, waaraan een kerkelijk huwelijk goddelijke sanctie gegeven heeft... Zulke beweegredenen zijn zeker eerbiedwaardig evenals goedgemeend. Daarbij komt, dat de Belgische wet dergelijke huwelijken in extremis toelaat, sedert verleden jaar. En het zou te verre gaan, aan die verklaringen van de Belgische bisschoppen eene mogelijke vermindering van populariteit voor koning Albert toe te schrijven, was het niet dat die verklaringen heel eene populaire sentimentaliteit aan 't kweeken zijn, die zich hier en daar al voordoet.
Zoo zijn al bij honderdduizenden brochures aan den man gebracht, waarin Caroline Delacroix voorgesteld wordt als eene echte martelares. En denk eens: die twee arme bloedjes van kinderen; het eene is zelfs verminkt, och Heere! En hun vader was toch een koning! En waarom zouden ook zij geen recht op den troon hebben, net als Albert, die toch maar de neef is?... Aldus redeneert het volk erop los, geholpen door republikeinsche volksbladen. Het weet niet, het volk, dat het kerkelijke huwelijk geenszins het wettelijk erkennen der kinderen tot gevolg heeft;
| |
| |
het schijnt te vergeten dat zij geboren werden tijdens de tienjarige concubinage die het huwelijk voorafging. Het denkt alleen: daar is een beeldschoone, jonge vrouw, die, op het sterfbed van een ouden, braven koning, dewelke aan zijn dochters heel veel verdriet had beleefd, met hem getrouwd is. Bij het afsterven van den grijsaard werd de jonge vrouw door de dochters hardvochtig verjaagd, en thans moet zij met hare twee kinderen in ballingschap leven, terwijl een neef van den ouden koning de plaats op den troon aan hare zonen, de eigen zonen des konings, ontsteelt. - Nietwaar, dit is een echte volksroman, een ‘feuilleton’ om van te snoepen?... En fantazeer er maar op los nu: de kinderen der beeldschoone vrouw worden groot. Geholpen door geheime machten, doet de beeldschoone vrouw weerwraak op den liberalen usurpator zweren aan hare zonen. Eene der koninklijke prinsessen, de kwaadaardigste, bedrijft zulke gekheid, dat alles op de regeerende familie terugvalt. Daar komt dan natuurlijk eene volksbeweging bij. De koning, die alle populariteit heeft verloren, wordt afgezet en op zijne beurt verbannen. De republiek wordt uitgeroepen (dáár komt het op aan), de oudste zoon van den ouden koning wordt president benoemd. En 's avonds moet de beeldschoone vrouw, in hare rechten van presidentin-moeder hersteld, op het balkon van het oud-koninklijk, thans presidentieel paleis, de menigte komen groeten... Twee dagen nadien verneemt men dat al de koninklijke prinsen en prinsessen vergiftigd zijn geworden...
Geloof me: bij zulke gekke verbeeldingen overdrijf ik nauwelijks. Aldus redeneert en fantazeert nu eenmaal het volk. Dat de goede wil, de rechtzinnige drift naar
| |
| |
beters, de werkzaamheid en de eenvoud van koning Albert erbij vergeten worden, lijdt geen twijfel. De schoonheid van het positieve moet het steeds bij de schoonheid van de inbeelding afleggen, - niet alleen bij het volk.
Moet het echter niet gezeid, dat wie zulke inbeelding zaaien - en hier spreek ik niet alleen van de goedbedoelende katholieken, - de taak van het positieve koningschap volens nolens bemoeilijken?
Koning Albert, nauwelijks op den troon gestegen, kent al den prijs van het koningschap.
N.R.C., 8 Januari 1910. |
|