uit snoeverij, dat hij den pastor-deken van Laeken afwees, die hem moed inspreken wilde; want toen men hem chloroformeeren zou, en ieder, de artsen incluis, met kloppend hart stond, bleef zijn pols kalm en ongestoord, als moest niets gebeuren. Zakelijk als in alles, heeft hij zonder zenuwachtigheid, verbluffend koel, zijne zaakjes afgedaan; toen was hij klaar voor het onontkomelijke. En toen hij, na de operatie, de militiewet, ook door den Senaat gestemd, ter onderteekening kreeg, drukte hij zijn geluk uit, dat hij dit nog had mogen beleven. Aldus stelt deze koning de staatszaken boven eigen bestaan.
Zulke wilskracht dwingt eerbied af. Wie den koning van wat dichterbij kent, gevoelt nog bewondering voor hem om eene eigenschap, die er als het tegendeel van is: om eene beminnelijkheid, eene losse schalksheid, eene schrandere spotternij, eene geestigheid vol vernuft, die verbaasd doen staan dat men dezen koning zoo velerlei aan durft wrijven.
De laatste maal dat ik hem van heel dicht bij gâ mocht slaan, was te Brugge, bij de inhuldigingsfeesten der zeehaven. Heel 't intieme deel dier feesten, en meer bepaald het bezoek aan de tentoonstelling van het Gulden Vlies, bracht ik door bijna aan de zijde van den koning. Naast hem wandelde ik van zaal tot zaal, en verloor geen enkel zijner woorden. Ik mocht genieten van zijn werkelijkkoninklijk, maar tevens zoo guitig misprijzen van al wat maar beschilderd doek of gekapt marmer was.
Van wapenen en krijgsoptuigingen toonde hij zich echter liefhebber, ook van munten en van al wat de orde meer rechtstreeks aanging. Ook over de portretten wist hij interessante dingen te zeggen, niet natuurlijk als kunst-