zij de schakel Janson-Féron-Lorand, die toeliet met een vooruitstrevend, niet algemeen-aangekleefd, maar noodwendig-bevonden kiesprogramma gezamenlijk, en aldus sterk, voor den dag te treden.
Die nieuwe geest, die misschien theoretisch tot buitensporigheden kan leiden, maar inzake bestuur vooralsnog vrij onschuldig gebleken is, vond, zooals ik zei, te Brussel in Maurice Lemonnier zijn zuiversten vertegenwoordiger. Hij hadde hem, als burgemeester, misschien wel gediend, daar hij er den steun der socialisten, in het schepencollege vertegenwoordigd door Grimard, zeker bij won; wat nu juist geen waarborg van goed bestuur, maar toch de verzekering van gemakkelijk bestuur was; iets dat, in het belang van den burgemeester, niet valt te misprijzen... Maar de traditie heeft er anders over beslist: verbluffend ras - Gent wacht reeds een geheel jaar op een burgervader! - werd de heer Max benoemd. En nu is de heer Lemonnier, wel wat heel weinig grootmoedig, woedend: hij en Grimard treden als schepene af, en de eerste moeilijkheid, die Max op zijn burgemeestersloopbaan vindt, is: een krakeel, zooniet eene scheuring, in de partij waartoe hij behoort, en waarmede hij... regeeren moet, met de verwikkeling dat de katholieken, nu er toch moet herkozen worden, evenals de socialisten een vertegenwoordiger in het schepencollege gaan vragen...
Is de zaak nu van wereldbelang? Ach neen, en de glimlachende burgemeester Max zal er wel een middeltje op vinden, om ze te vereffenen. Het mag nu waar zijn dat de heer Lemonnier zijn collega Max van zijn ontslag verwittigd had indien hij, Max, werd benoemd - eene kleingeestigheid waar wel niemand den heer Lemonnier geluk meê wenschen