die, al is hij zeker niet de volmaaktheid, al brengt hij ongetwijfeld noodwendige wijzigingen mee, toch tot gevolg had dat, verlost van een politieken kwelgeest, die van links gulhartig de regeering toe konden juichen, en de regeering in alle oprechtheid mocht zeggen, dat ze, gelukkig, op links wilde rekenen...
Ik zal u de zitting niet beschrijven al is ze feestelijk geweest. Een bomvolle zaal, beneden waar de volksvertegenwoordigers zitten; boven, waar, tegen de vlakke loges van diplomaten en senators, de tribunes van pers, bureel en kwestuur, en die voor het volk aanleunen. Dames die, zoowaar, niet vreesden aan de deur gezet te worden, en tegen alle verbod in toejuichten dat hunne handschoenen er van scheurden. Kleine renteniers, die hier hun middagdutje komen doen, en heden zóó in die gewoonte zijn gestoord geworden, dat er later wel een paar ziektegevallen uit konden ontstaan. Soldaten die, gewoonlijk nonchalant, hier den dienst waarnemen, ineens als van een vaderlandschen Sint Vitus-dans bevangen schenen, dien ze klaarblijkelijk bedwongen. En daar beneden: de ‘groene eminentie’, thans waarlijk groen van spijt en, helaas, misschien wel van lichamelijke pijn: de arme en zieke heer Woeste, verslagen en, wat meer is, thans geheel ontgoocheld.
De Telegraaf heeft het u misschien reeds gemeld: de liberale en socialistische linkerzijde, hare eigen idealen en eventueele ontwerpen in zake dienstplicht voorbehoudend, is niettemin het regeeringsstelsel van ‘een zoon per gezin’ toegetreden, mits de regeering den diensttijd inkorte en van plaatsvervanging afziet. Waarop de regeering heeft geantwoord: wij schaffen de plaatsvervanging af, en de diensttijd wordt algemeen op vijftien maanden gebracht.