| |
| |
| |
Een weekje politiek
Brussel, 17 October.
Laat ik maar beginnen met u teleur te stellen: ik heb u niets beslists te vertellen over het legerontwerp; de ministerieele crisis zal nog morgen niet uitbreken; Woeste heeft zich met Schollaert verzoend; het wetsontwerp-Coremans verheugt zich nog niet in algemeene instemming; de Brusselsche Ferrer-manifestatie heeft nog geen beroerte bezorgd aan Alfonso XIII; - en zoo kon ik met mijne opsomming nog wel een tiental lijnen voortgaan, om u te bewijzen dat het diep-schokkende of hoog-verheugende nog niet is gebeurd, dat ‘la scène à faire’ nog niet geschreven is, en dat ons politiek leventje nog een beetje aan 't sluimeren is, in afwachting van het ontwaken, van ‘le grand lever’, hetgeen Dinsdag aanstaande plaats moet grijpen.
Maar zooals elke sluimer, even vóor men wakker wordt, doorwoeld is van nevelige, onduidelijke beelden, die de aanstaande wezenlijkheid voorspellen en voorbereiden: zoo gaat het ook onze politiek. En, al wordt weinig bestemds, weinig definitiefs vernomen: wat verteld en geschreven wordt, hoe hypothetisch ook, licht over allerlei dingen in, en teekent o.a. de wenschen en de verwachtingen der onderscheiden partijen. En daarom zou het wel gewenscht zijn, er een en ander over mede te deelen.
Wat wel het allerduidelijkste is: de misnoegdheid van Woeste. Dat is nu wel geen nieuws, en een geheim was het voor niemand, dat de oude heer hopelooze pogingen doet om het Belgische katholicisme, als politieke partij, te houden op een sterk-behoudsgezind pad. Wat nieuw is in
| |
| |
de laatste gesta van den man, is echter, dat hij, die tot vóor een maand per fas et nefas de eenheid zijner partij staande hield, thans, na 't congres van Mechelen en de rede van mgr. Mercier over die groote eenheid, ineens iedereen, en niet het minst het kabinet, uit gaat schelden voor scheuringmakers en brekebeenen. ‘Schelden’ is hier geen overdrijving: Woeste's jongste opstel in de October-aflevering van ‘La Revue Générale’ is éen slingeren met banvloeken, éen braken van vermaledijdingen tegen al wat maar Jong-Katholiek is hier te lande, de kardinaal-aartsbisschop incluis, al wordt zijn naam niet genoemd, gelijk die van Schollaert, die het vooral moet ontgelden... Niemand, gelukkig, luistert nog naar de ‘Eminence Verte’, gelijk men hier Woeste vroeger noemde: eene Eminentie die wel heel laag in de opinie gedaald is. De bladen, bepaaldelijk die zijner meer-speciale gezindheid, halen bij het factum de schouders op. Een ministerieel orgaan noemde het spottend: de laatste klacht van Jeremias, en tot zelfs mgr. Mercier daalde van uit zijne kardinaal-waardigheid tot op zijn plichten van Belgisch burger af - het zijn zijne eigen woorden - om in een interview eens mooi Woeste uit te kleeden, natuurlijk steeds ongenoemd, maar met duidelijke allusies. Onnoodig te zeggen dat de kardinaal in vooruitstrevenden zin spreekt: de richting der katholieke partij is, sedert de dagen van Mechelen, zonder de minste aarzeling of terughouding, zonder de distinguo's van vroeger en 't sparen der meer-voorzichtige partijgenooten, onbewimpeld demokratisch. Zoodat er zelfs geen spraak meer kan zijn van eigenlijke scheuring: de gezindheid is eenvoudig gewijzigd, en wie met de meerderheid niet mee wil, blijft achter of valt weg...
| |
| |
Het zal ook wel geen scheuring zijn, wat thans gebeurt onder de Brusselsche liberalen, al getuigt het van de misnoegdheid van enkele duizenden onder dezen. Die misnoegdheid spruit voort uit de duidelijke antivlaamsche houding van de meeste kopstukken der liberale partij. Minder immers dan de katholieken, die met het volk van het platteland in aanraking en daardoor wel gedwongen Vlaamschgezind zijn gebleven; minder zelfs dan de socialisten, die het principieel zijn, vermits het eerbiedigen en verdedigen der Vlaamsche belangen op hun programma staat, al zijn ze het daarom niet steeds eens met wat de zelf-bewuste Vlamingen eischen; minder dus dan de andere partijen is het Belgisch liberalisme flamingantisch, deels uit traditie, deels omdat het hoofdzakelijk bestaat uit hoogere nijverheids- of handelskringen, welker verhouding tot het volk die van meester tot dienaar is, hetgeen een onwillekeurigen maar zeer reëelen afkeer teweeg brengt, of althans eene geringschatting voor wat specifiek van het volk is, zijne taal inbegrepen. Hiervan voorbeelden aanhalen zou me te ver leiden: gij herinnert u wat ik u vertelde van de Gentsche ‘katoenbarons’ en mijn confrère uit Antwerpen sprak u meer dan eens van de houding der makelaars en groothandelaars onzer eerste havenstad. Daar heeft nu eene flamingantische fractie van het Brusselsche liberalisme verandering in willen brengen: zij heeft een ‘Liberale Volksbond van het Arrondissement Brussel’ gesticht, die natuurlijk het liberale programma in zijn groote lijnen ongewijzigd laat - zuiver algemeen stemrecht, leerplicht, persoonlijke en algemeene dienstplicht, - maar er volgende ‘taalbelangen’ bijvoegt:
a) | Waarborg van de taalrechten der Vlamingen door eer- |
| |
| |
| lijke uitvoering en vollediging van de taalwetten. |
b) | Het Vlaamsch is in de lagere school de voertaal van het onderwijs voor Vlaamsche kinderen. Onderricht van het Fransch volgens de behoeften der bevolking. |
c) | Herinrichting van het normaal onderwijs in Brussel, derwijze dat alle onderwijzers en onderwijzeressen in staat wezen alle vakken in de twee talen te onderwijzen. |
d) | Stipte naleving der wet van 1883 betreffende het gebruik van het Nederlandsch in het middelbaar onderwijs.
De wettige kracht der getuigschriften afgeleverd door de vrije gestichten van het Vlaamsche land afhankelijk van gelijkaardige voorwaarden. |
e) | Herinrichting van het middelbaar normaal onderwijs tot vorming van regentessen voor Vlaamsche meisjesscholen. |
f) | Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool met inrichting eener landbouwfaculteit en veeartsenijschool, en toevoeging van een mijnbouwschool bij de technische scholen. |
g) | Inrichting van Vlaamsche leergangen bij het Brusselsche Conservatorium. |
h) | Verplichte kennis van het Vlaamsch voor alle openbare beambten in de Vlaamsche gewesten aangesteld. |
i) | Behoorlijke kennis van het Nederlandsch voor de bezoldigde ambtenaars van den diplomatieken en consulairen dienst. |
j) | Verplichte kennis van het Vlaamsch bij het ingangsexamen der militaire school en voor alle krijgsartsen. |
k) | Gebruik der Vlaamsche taal bij de rechtbanken en gerechtszaken in burgerlijke en handelszaken. |
Men ziet het: van scheurmakerij onder de ‘liberale gelederen’, gelijk dat heet, kan geen spraak zijn; veel meer van versterking ervan, vermits de Vlamingen, die hun
| |
| |
vlaamschgezindheid boven hun politieke beginselen stellen - er zijn er heel wat! - thans niet meer zullen behoeven over te loopen naar de partij, die het best de Vlaamsche belangen voorstaat. En zoo winnen de liberalen misschien bij de aanstaande kiezingen eenige duizenden stemmen bij....
Of ze bij die verkiezingen ook het ministerie zullen winnen? Heel veel hoop bestaat er niet. De kentering onder de katholieke gezindheid heeft dezen zeker sterker gemaakt: het congres van Mechelen is voor de tegenpartijen geene geruststelling geweest; men moet het zich niet ontveinzen, de kansen der oppositie zullen in 1910 niet beter staan dan in 1908; wint ze misschien hier of daar een zetel, de regeeringspartij omvergooien zal ze wel niet; 't feit, dat Woeste's invloed gefnuikt en zijn meening genegeerd wordt door de eersten onder zijne partijgenooten bewijst een nauwer aaneensluiten der katholieke krachten, een beter begrip der omstandigheden, een opportunistisch streven op sociaal gebied, dat velen geruststelt en dat door velen wordt goedgekeurd. En zoo iets kan geen verzwakking ten gevolge hebben. Zoodat de katholieken misschien nog wel een paar zetels verliezen zullen, maar daarom van de regeering nog niet vervallen zullen zijn. Hetgeen niet belet dat we, over een maand al wellicht, een gedeeltelijk liberaal ministerie zullen hebben.
Dit klinkt wel wat gek, en ik vind het wel wat gek ook. Maar... men zegt het, en om de aardigheid vertel ik het u voort. Het geschiedenisje draait natuurlijk om de kwestie der legerhervorming, dat Dinsdag weer op het tapijt komt in de Kamer. Gij weet al dat minister Schollaert halsstarrig aan zijn ontwerp hecht - al was het maar om eene
| |
| |
reden tot aftreden te hebben, beweren sommigen. Voor dat ontwerp zal nu zeker geen meerderheid te vinden zijn; althans, het zal ‘l'accord des partis’, de eensgezindheid der partijen, niet wegdragen. En nu loopen volgende geruchtjes: Schollaert zou aftreden; aan Cooreman zou de vorming van een nieuw Kabinet worden opgedragen; deze zou voor de eer bedanken; Renkin zou in de bres springen, en een wensch van Leopold II bewerkstelligen: hij zou een ministerie uit rechts en links vormen, uit jong-katholieken en liberalen, dat de legerkwestie in den zin van algemeenen en persoonlijken dienstplicht oplossen zou... Laat me toe u te zeggen, dat ik hier heel sceptiek ben: grootpolitiek van dien aard is in België niet te verwachten, als men ziet hoe, b.v. socialisten en jong-katholieken, die op praktisch gebied nagenoeg hetzelfde willen, niets voorbij laten gaan om mekaar in 't haar te zitten. En een Kamer, waar socialisten en oud-katholieken ineens als oppositie zouden hebben samen te werken: ik zie het bezwaarlijk gebeuren. Of droomt men van eene groote unifiëering van eene werkelijk-‘vaderlandsche’ Kamer? ‘Laissez-moi rire!’, zou een echt-Brusselaar zeggen...
Een echt-Brusselaar, die ook ‘vaderlandsch’ droomde, is dezer dagen begraven geworden, nl. Léon Lepage, wethouder voor het onderwijs, nu juist geen vriend der flaminganten, en een patriot die in 1830 goede diensten had kunnen bewijzen. De man is dood: ik zal hem behandelen met al den eerbied die hem toekomt. Maar wie kan het goedkeuren, dat hij de schoolkinderen dwong, met zang en optochten de omwenteling van 't jaar '30 te gedenken, als de regeering terecht, sedert lang had goedgevonden, alle herdenking aan gebeurtenissen, die vele Belgen noodlottig blijven
| |
| |
achten, officieel af te schaffen?... Men verweet ook schepene Lepage, in zake Vlaamsch onderwijs niet meê te willen. Hierbij ging men wellicht wat ver. Wat hem vooral te verwijten was: zijn te groot vertrouwen in de stadhuizelijke bureelen. Een wethouder van eene stad als Brussel heeft heel wat te doen; hij verlaat zich dan wel eens op een dienstoverste, en 't ongeluk heeft gewild, dat schepene Lepage nu juist geen Vlaamschgezind dienstoverste voor het onderwijs gevonden heeft, toen hij in dienst trad... - Hij ruste in vrede, en zijn opvolger weze zoo lichtgeloovig niet....
Hier kan ik mijn overzichtje wel sluiten. Te meer dat binnen een paar dagen voor den journalist de komkommertijd, voor het Kamerlid de vacantie uit zijn. En nu ga ik naar den Ferrer-optocht zien, die straks door onze straten marcheeren gaat. Laat Maura zich maar kloek houden!....
N.R.C., 19 October 1909. |
|