dachten: een Pol de Mont die, heeft hij als dichter de verdienste gehad eene zeer belangrijke vernieuwing der Vlaamsche dichterlijke taal en der Nederlandsche dichtvormen teweeg te brengen, als redenaar een der meestovertuigende krachten van de Vlaamsche Beweging zal zijn geweest: een levenswekker, en, in de oogenblikken van zege, eene ‘feestklok’, gelijk uw Antwerpsche correspondent zou zeggen.
Gisterenavond was hij anders: hij was - al is hij in zijn uitbundigheid, in zijn joviale uiterlijkheid moeilijk te beteugelen, - hij was meer de verleidelijke ‘causeur’, een salon-man, die reisindrukken op de aangenaamste en aantrekkelijkste en artistiekste wijze der wereld meê komt deelen. Want veel meer is deze voordracht over Fransch-Vlaanderen niet geweest, en meer bedoelde ze ook niet. Vijf dagen heeft Pol de Mont, die altijd mooi weêr treft als hij op reis gaat, gekuierd door de departementen Haezebroek en Duynkerken; en, daar hij een geleerd, schrander, en praktisch reiziger is, heeft hij indrukken opgedaan wel voor een geheel boekdeel. Nu zijn er wel, meer bestudeerde, boeken over Fransch-Vlaanderen, zooals dat van uw Johan Winkler, en ook in Duitschland. Pol de Mont wil ze ook niet negeeren; zij zijn hem bij zijn tocht uitmuntende wapenen, zeer praktische voorbereidingsmiddelen geweest; en in zijne voordracht haalde hij ze dikwijls aan. Wat in die voordracht echter wel degelijk van hem, Pol de Mont, was: de duizend en één pittige anecdoten, de heel bijzondere, ruime kijk op landschap en zeden, en vooral: die diepe, innige, ernstige, en gloeiendpralende liefde voor al wat Vlaamsch is.
Ook heeft hij geestdrift en mede-liefde verwekt als