| |
| |
| |
Het katholiek congres
II
Mechelen, 24 September.
Ik maak van het paar uurtjes vrijheid gebruik, dat mij gelaten is voor het middagmaal, om u, van uit het hotel waar men overvloedig eet voor eene geringe som gelds, nog een en ander over sommige zittingen van gisteren mede te deelen, en u te vertellen wat heden zooal belangrijks gebeurd is.
Ik zei u vanmorgen al dat ik de gave der alom-aanwezigheid niet bezit, en ik twijfel niet of ge zult me gelooven. Zoo was ik wel gedwongen, terwijl ik naar Kongo- en naar schoolaangelegenheden ging luisteren, af te zien van allerlei andere merkwaardige dingen. Maar vóór ik hierover uitweid vraag ik u verlof, met een paar woorden op het incident Woeste-Dosfel, aangaande vervlaamsching van het onderwijs, terug te komen. Ik zei u dat het op de teleurstelling eener schikking in der minne uitliep. Nu is, sedert een paar uur, terwijl ik u vanmorgen aan 't schrijven was, die teleurstelling in een nederlaag voor den heer Woeste gekeerd. De Vlamingen, Kamerlid Henderickx aan 't hoofd, zijn op audiëntie bij voorzitter Cooreman geweest, en daar is beslist dat men de zaak niet langer als afgehandeld zou beschouwen, maar de bespreking ervan, spijts den heer Woeste en zijne agenda, Zaterdag weêr aan de orde zal komen.
Zou dit congres dan toch, niettegenstaande politieke en geestelijke tegenstrevers, onder het teeken der Vlaamschgezindheid komen? - Vermits ik nu toch bij dat onderwerp
| |
| |
ben, moet ik zeggen dat vele Vlaamsche vrienden hier door hun geestdrift en hunne overtuiging mijn pessimisme dienaangaande aan 't wankelen hebben gebracht. Zij wijzen mij op de twee ‘verrassingen’ die ik u vanmorgen meêdeelde: de Vlaamsche speech van Monseigneur Mercier en de breede Vlaamsche rede van voorzitter Cooreman. Er volgt wel meer, verzekeren de goed-ingelichten... Dan maar wachten...
Wat ik u intusschen nog meêdeelen kan over wat gisteren gebeurde in secties, waar ik niet bij was, komt natuurlijk uit kranten. Nu verschijnen de Fransche katholieke bladen bijna algemeen met eenzelfde, ik vermoed: officieus verslag; dat ik dáár op steun, is voor mij eene verontschuldiging zoo ik even naast de waarheid blijf... Anders is het belangrijk genoeg, al kan ik er kort over zijn, vermits het de tegenwoordige algemeene politiek van het land niet aangaat. Nochtans moet de bespreking over de wetten aangaande verzekering tegen ziekte, werkonbekwaamheid, ouderdom en op het leven niet over het hoofd worden gezien. Ik krijg uit de verslagen den indruk, dat het er in de afdeeling, waar over dit onderwerp gehandeld werd, nogal verward toeging. Een heel klaren indruk van het gesprokene krijgt men niet, en het is dan ook gevaarlijk er conclusies uit te trekken. Wat vast staat: niet ieder is tevreden met de wet van 1900, aangaande ouderdomspensioenen, uitgereikt door den staat, die den dwang der stortingen meêbrengen en aldus eene vrijheid in den weg staan. Verder wordt gevraagd, dat de gemeenten in de stortingen tusschen zouden komen: eene besparing voor het armbestuur, vermits het staatspensioen den gemeentelijken steun onnoodig maakt. Als men nu bedenkt dat dit staatspensioen niet meer dan 65 frank in 't jaar beloopt, dan zal men misschien vinden
| |
| |
dat hier nogal veel geschreeuw om weinig wol is geweest. Maar dat de menschen het goed op hadden, staat buiten kijf.
Van even groot, zoo niet van grooter belang, zijn de besprekingen geweest in de afdeeling voor kunst en wetenschap. Daar hebben zeer bevoegde lui, - onder meer de benedictijn Dom Pothier - gehandeld over kerkmuziek en kerkzang. Beslist is dat men kost wat kost naar de oorspronkelijke gregoriaansche traditie en naar den gemeenschappelijken zang in de kerken terug moet, hetgeen zeker een heel prijsbaar besluit is. Verder sprak men af, een katholiek gezelschap voor het beoefenen der zuivere wetenschap te stichten. En eindelijk werd besloten, dat in de katholieke kringen, als er comedie gespeeld wordt, de vrouwenrollen niet langer in handen van mannen zullen zijn. Gij zult toegeven dat het laatste eene heele overwinning is!...
En nu ben ik klaar met den dag van gisteren en kan ik u mijne indrukken van vanmorgen meêdeelen. De eerste indruk blijft die van eene overweldiging, eene overrompeling. Ik, die beroepshalve al veel congressen heb bijgewoond, zag er nooit een waar zooveel, en zoo belangstellend volk was, en zelfs geen enkel Nederlandsch congres was zoo opgeruimd en zoo geestdriftig. Het is hier verder een gewoon verschijnsel, de afdeelingen te zien verhuizen. Op een gegeven oogenblik staat de voorzitter recht, en zegt: ‘Het is hier bepaald te klein en te vol; laat ons een ander lokaal zoeken’. En dankbaar volgen hem de aanwezigen... ‘sur un plus grand’, gelijk de Brusselaars zeggen als ze 's Zondags van 't éene koffiehuis naar het andere gaan...
Ik loop door zalen waar ze het druk over mutualiteit
| |
| |
hebben; in eene andere gaat het over de belangen der kleine burgerij: twee stokpaardjes der katholieke oeconomisten. Dan blijf ik even staan in de schoolsectie, waar getwist wordt over de heidensche klassieken en de katholieke klassieken, de eersten verdedigd door een zeer beslagen Jezuïet, pater Verest, de tweeden opgehemeld door prof. Kurth, die ons gisteren in den pijnlijken twijfel liet of we ja dan niet leerplicht krijgen. In de letterkundige afdeeling zijn ze, na gekibbel tusschen Vlamingen en Walen, een bond der katholieke Belgische schrijvers aan 't stichten. En eindelijk beland ik in de afdeeling der dames, die plaats heeft in een heel mooi meisjespensionaat... ‘Waar kan men beter zijn?’ zou de oude Grétry hebben bezongen. En ik zing het hem na, al ben ik wat schor vandaag, zonder dit als te Rousselare te moeten wijten aan een overvloedige bewering dat de Vlaamsche Leeuw niet voor temmen vatbaar is....
Die dames houden dus zitting, verdeeld in vier ondersecties, die ieder vóorgezeten zijn door een beleefden priester. En 't mooist van al, die dames gedoogen dat er in hunne aanwezigheid Vlaamsch worde gesproken. Zie je wel, dat we vooruitgaan!?... Wijlen baron de Maere, steunpilaar der Nederlandsche Congressen, zag geen oplossing der Vlaamsche Beweging dan in een moreelen Sabijnschen maagdenroof. Die maagdenroof, daar zorgt b.v. onderpastoor Andriessens voor, die, o.m. en zeer terecht, voor de congregatiemeisjes eene betere sociale vorming, eene meer practische opleiding vraagt....
Natuurlijk werden in die afdeeling heel interessante dingen behandeld, die echter buiten mijn programma staan. Laat me dus toe, hier de laatste drupjes van
| |
| |
mijn koffie uit te drinken, en naar de namiddag-zittingen te gaan.
| |
Namiddag.
De voorzienigheid der journalisten wil, dat ik midden in eene afdeeling val, waar een brandend onderwerp ter sprake is: de Hoogeschooluitbreiding. De Hoogeschooluitbreiding bestaat bij ons bij de twintig jaar al, naar voorbeeld der Engelsche ‘University Extension’. Eigenlijke stichters ervan waren Lod. de Raet, de welgekende oeconomist, en P. Tack, leeraar bij het Atheneum te Elsene. Hun werk, te Gent aan de universiteit begonnen, heeft hier ten lande eene belangrijke uitbreiding genomen. Vooral te Antwerpen wordt onder de katholieken dapper gewerkt, en het is over die Antwerpsche werking dat hier verslag werd uitgebracht. Dat verslag, voorgedragen door den heer De Clercq, komt tot het besluit dat de hoogeschool in Vlaanderen geheel dient vervlaamscht. Advokaat De Vos springt bij, eischt meer bepaald vervlaamsching der universiteit van Leuven. Er heerscht echte opwinding in de zaal. En als prof. Van Cauwelaert is opgestaan, die hetzelfde vraagt en aandringt dat de wensch aan de bisschoppen zou over worden gemaakt, dan stemt de vergadering blijde in.
Iemand klopt op mijn schouder, en vraagt me: ‘Hewel, waar blijft ge, pessimist?’ En ik moet bekennen: ja, dit is bepaald een belangrijke stap vooruit. Denk niet,
| |
| |
geachte lezer, dat ik met deze bewering te ver ga. Wie Frans van Cauwelaert kent, weet wat zijn optreden beteekent. Oud-student van Mgr. Mercier, is hij beter dan wie geplaatst om dezes inzichten te kennen. Zijne woorden van daareven mogen nu ook niet de weêrklank zijn van wat Mgr. Mercier hem in het oor zou hebben gefluisterd: zij wijzen er althans op, dat de aartsbisschop heel zeker niet onverzoenbaar is met de gedachte van eene gedeeltelijke vervlaamsching der Leuvensche Alma Mater. Daarbij komt, dat honderden toehoorders de woorden van de heeren De Clercq, Lebon en Van Cauwelaert beaamd en dezer wensch tot hun aller wensch hebben gemaakt: een wensch die dan al iets van een beleefd maar beslist verzoek gaat krijgen, om niet uitdrukkelijker te spreken. Zoodat er wel spraak mag zijn, zou ik meenen, van eene moreele overwinning der vlaamschgezindheid.
Terwijl ik dit schrijf, komt mij ter oore dat in eene andere afdeeling, door den bischop van het Waalsche Namen, Mgr. Heylen, eene Vlaamsche redevoering werd gehouden. Die afdeeling werd geleid door pater Rutten, den kloekmoedigen Dominikaan die, jaren geleden, om te beter de bestaansvoorwaarden van het werkvolk te bestudeeren, zes maanden lang de pij aflei en, als gewoon gezel, ging werken in eene koolmijn; - thans een gezaghebbend oeconomist, zeer bemind door de Gentsche werklui, en zelfs door zijne tegenstrevers zeer gezien....
Maar ik wil hier tot de algemeene vergadering overstappen, in afwachting dat de kranten me toe zullen laten, u in te lichten over de andere afdeelingen.
Stel u voor dat de verhuismanie, die op dit congres endemisch heerscht, ons de heerlijkste vergaderplaats be- | |
| |
zorgt, die men zich droomen kan: het schoone park van 't meisjespensionnaat, waar 't vanmorgen vergadering der dames was. Daar doet Mgr. Merciers's rood kleed, als hij zijn intrede doet met zijn gevolg van purperen bisschoppen en witte paters, aan als een stoet van markiezinnen op een parkgezicht van Watteau. Wel te verstaan, als je niet al te zeer let op het aangezicht dier heeren, dat... Maar ik heb u van meet af verwittigd, dat ik heel den tijd ernstig ging zijn, en mij bepalen tot... (zie hooger).
Nu een zalvende verwelkoming, de zalvendste der redevoeringen, door Mgr. Touchet, bisschop van Orléans, over ‘Dapperheid.’ Gij kent het thema: het begint bij Julius Caesar, commentarii de bello gallico, gaat over Chlodwig, om over te springen op 1830, en op 1831, toen Gérard en de Fransche regimenten ons te Antwerpen ‘de hand kwamen reiken’: toespeling, waarvan de Fransche bisschop, die niet weet in hoever ze ons aangenaam zou zijn, zich wel had kunnen onthouden.... Er is nog eene andere dapperheid, meent Mgr. Touchet: de industriëele, en ook op dat gebied zijn de Belgen heele kerels. Maar 't beste van al: wij zijn dappere christenen... En zoo gaat het voort. Men luistert een tijdje naar de mooie voordracht, de mooie dictie. Dan, zonder het zelf te weten, luistert men niet meer. Men heeft gewetenswroeging, men doet zijn best om toch maar aandachtig te zijn. Maar men wordt weêr afgeleid: die juffrouw daar heeft een mooien hoed; dit park is niet bestemd om tweeduizend menschen te bevatten. God, wat is Mgr. Stillemans dik.... Doch, daar wordt een ovatie gebracht aan den dapperen Mgr. Touchet; men juicht mee; en nu komt de dappere Karel Woeste aan het woord...
Na suiker, azijn. Althans voor de stem. De heer Woeste,
| |
| |
gij weet het, heeft een geluid als een beroeste bijl. En wat hij zegt is ook niet altijd zonder snijdende bedoelingen. Hij spreekt over de ‘Katholieken actie’. Men bewondert zijn moed en zijn hardnekkigheid. Men zegt bij zichzelf: ‘Arme meneer Woeste!’ En men juicht ook maar meê, werkelijk bewonderend dat die geklopte en gefopte den moed maar niet opgeeft.
Waarna men dan toch met uitbundig meer genoegen het beiaardconcert van Jef Denijn gaat toejuichen.... Morgen meer daarover!
N.R.C., 26 September 1909. |
|