| |
| |
| |
Dertiende Vlaamsch natuur- en geneeskundig congres
Brussel, 20 September.
Een mensch zou er zijn haar bij uitrukken. Nadat een paar lange vacantiemaanden den ijvervollen verslaggever bij gebrek aan stof tot het vegetatieve leven van de komkommer hebben vernederd, komen ineens drie congressen zijn tijd, zijn vaardigheid en zijn encyclopedische kennis opeischen: op éen en zelfden dag vergaderden, te Gent: de sympathieke en kloekmoedige treinconducteurs, - een keurkorps dat aan de Nederlandsche literatuur een Gustaaf Vermeersch heeft geschonken, - en de architecten, - die, al geldt hun ambacht als een smaad in den Brusselschen ketjesmond, niet te minder mannen van een monumenteele beteekenis zijn; - terwijl te Brussel zetelden de Vlaamsche, en ook Hollandsche, natuur- en geneeskundigen: een geleerd convent dat, zooals ik u ter gelegenheid van een paar vroegere congressen schreef, op doorslaand-overtuigende wijze den vooruitgang der Vlaamsche Beweging als kultuurbeweging aantoont, den onwilligen het onafwijsbare bewijs brengt dat het Nederlandsch wel degelijk als wetenschappelijke taal meetelt en aldus aan een argument tegen de Vlaamsche Hoogeschool den kop inslaat, en eindelijk ieder goedwilligen toeschouwer moet overtuigen dat het niet bij gebrek aan leerkrachten is dat de Vlaamsche Hoogeschool onmogelijk moet heeten.
Het dertiende der congressen, door den levenswekkenden en pessimistischen prof. Mac Leod gesticht... Maar wetenschap weert bijgeloof; en dat onze Nederlandsche geleerden wél gelijk hadden, niet voor het ongeluk brengend cijfer
| |
| |
te vreezen, bewijst de uitslag van hun werkzaamheden. Want hun congres moet - naar mij, oningewijde, van zeer bevoegden kant verzekerd werd - prachtig geslaagd heeten; en ik geloof mijn zegsman gaarne, want het opgetogen uitzicht der inrichters en het kalm-voldaan gelaat der deelnemers zijn mij een overtuigend blijk, dat aller verwachting overtroffen werd. Over de vervulling van die verwachting kan ik u weinig vertellen, al heb ik er treinconducteurs en bouwkundigen voor in den steek gelaten - moge 't mij vergeven zijn! - Ik wil echter mijn best doen, en u eigen bevindingen beknopt mededeelen.
Die bevindingen - laat ons wetenschappelijk-methodisch zijn - laten zich in twee scheiden. Daar zijn er bij, die mijne hersenen hebben aangesproken; anderen zochten den weg naar mijne ziel; Ars en Scientia waren namelijk de keukenmeiden dezer geestelijke gastronomie; bij het genoegen dat men smaakte aan het vernemen welke beteekenis, b.v., de lipoïden vertegenwoordigen in de biochemie, en welke rare gevallen van xeroderma pigmentosum met epithelioma van het ooglid zich kunnen voordoen, voegden zich de lessen van Elckerlyc, ons voorgedragen door Willem Royaards, aangaande voorzorgen te nemen in nakend sterftegeval - een echt-geneeskundig onderwerp! - en die van Rembrandt van Rijn, over eene oogoperatie, die ons ontvouwd werd in de galerij van het paleis der hertogen van Arenberg.
Ik moet er dus voor zorgen, niet te verwarren, wetenschap uit kunst te houden, hoe sympathiek ze hier ook ineenliepen, en u duidelijk in te doen zien dat die artsen geen fantazisten zijn, en... omgekeerd.
Eerst dan: de wetenschap; met de eerste onderverdeeling: de wetenschapsmenschen. Ze waren bij de zeshonderd,
| |
| |
en dat cijfer zal u duidelijk maken waarom ik hier den tweeden zang der Ilias niet herbegin en u den catalogus dier zeshonderd helden onthou. Eenige namen slechts, en aan 't hoofd ervan die van welgekende Hollanders; prof. dr. Burger, prof. dr. Mendes da Costa, prof. dr. Cohen, prof. dr. Van Romburgh, dr. Th.H. Van de Velde, dr. Sleeswijk, dr. Noyons, dr. Indemans, dr. Schoemaeker, en meer anderen, die allen met de daad en het woord aan dit congres deelnamen: een bewijs voor ons, Vlamingen die minder lichtgeloovig zijn dan men bij u denkt, dat onze wetenschap den overtocht van de Moerdijk wel waard is; en een eer tevens, vermits uwe beste geleerden ons de vrucht hunner bevindingen mede willen komen deelen. Van Vlaamsche zijde: prof. Gallemaerts, voorzitter; de spil van dit Brusselsch congres, secretaris dr. Herman Terlinck, die Mijnheer Serjanszoon niet geschreven heeft, maar menig oog heeft geopereerd, de spil van al de congressen, dr. C. de Bruycker, die nog steeds zijn schuchterheid achter zwarte brilglazen verbergt; prof. dr. Gustaf Verriest, de fijnbespraakte broeder van Hugo, die aan de letterkundige physiologie (druk ik me goed uit?) zulken dienst bewees door zijne ‘Grondslagen van het rhytmisch woord’ en aan de letterkundige geschiedenis door zijne ontleding en beschrijving van Guido Gezelle's hersenen: en een aantal anderen nog, waaronder ik niet vergeten mag: Alfred Hegenscheidt, die, niet tevreden, ‘Starkadd’ te hebben geschreven, bovendien doctor in de natuurwetenschappen heeft willen zijn; prof. Frans van Cauwelaert, de psycholoog die er thans de medicijnen bestudeert; Lod. de Raet, de man der Volkskracht, die uitmuntende bijdragen tot de sociale biologie heeft geleverd; Herman Teirlinck, de letterkundige, die gekomen
| |
| |
is om op schitterende wijze aan te toonen, dat hij met den gelijk-genaamden medicus slechts homonymie gemeen heeft.....
Wat al die heeren nu uitvoerden? Zij hebben gesproken over wat hun het nauwst aan het hart lag, en waar mijn hart niet het minste benul van heeft. Ik verzeker u dat het van het grootste belang was, al moet ik u ootmoedig bekennen dat het mij wel wat heeft verbijsterd. O, het keelonderzoek bij het botulisme! En ach, dat zeldzaam gezwel der urethra! Helaas, de polysinusitis! En wee, de choledocotomie en hepaticusdrainage bij septische cholangitis! Ge laat me zeker toe, erover te zwijgen? Als ik denk dat dit geschrift u juist tegen etenstijd moet bereiken...
Een drietal onderwerpen kan ik echter niet zonder meer voorbijgaan. Zoo behandelde in de eerste algemeene vergadering dr. R. Wybauw, van Spa, het onderwerp: ‘Onze Belgische Badplaatsen.’ Dat die heer dit gegeven op heel andere manier behandelde, dan ik-zelf het in uw blad deed, nauwelijks een week geleden, zal u niet verwonderen. Dat zijne behandeling de mijne in waarde overtrof, staat eveneens boven twijfel; al kan ik met hem niet instemmen, dat men onze badplaatsen wat meer als kuuroorden, en minder als plezierverblijfplaatsen moest houden: tot wat zouden de vacanties, de speelhuizen, en de badcostumes dan wel dienen?
Een ander, hoogst belangrijk onderwerp - belangrijk vooral om de lumineuse behandeling, was: ‘Is het hooge gehemelte een anthropologisch of een pathologisch verschijnsel?’ Ik wed dat ge daar nooit over hebt nagedacht; ik ook niet trouwens. Maar wat prof. dr. Burger, van Amsterdam,
| |
| |
er ons over heeft medegedeeld heeft me waarlijk geboeid, omdat het me iets in 't geheugen heeft gebracht, dat me vóor twee jaar, ter gelegenheid van de tentoonstelling van het Gulden Vlies te Brugge, door het hoofd heeft gespeeld; nl., of de adenoïde gewassen, waar al de Habsburgers en meer bepaald Keizer Karel blijkbaar aan leden, invloed hebben gehad op de wereldpolitiek der Vijftiende en Zestiende eeuw. Prof. Burger heeft me in twijfel gelaten. Maar welk onderwerp, nietwaar, voor een Duitsch physiopsycholoog-historicus!
Er was dan nog, hetgeen ik nauwelijks den hoofdschotel van dit congres durf te noemen: de bespreking van de syphilis. Menigeen heeft me verzekerd dat die bespreking dit congres ver boven alle Belgische congressen heeft gesteld. Zeg dan nog dat het cijfer dertien geen geluk bijbrengt. Inleider tot de bespreking was Prof. Dr. Bayet. Prof. Dr. Bayet is éene der schoonste overwinningen van de Vlaamsche Beweging: uitmuntend specialist, heeft deze geboren Waal, die vóor een jaar geen gebenedijd woord Nederlandsch kende, zich de moeite getroost onze taal voor deze gelegenheid aan te leeren. En denk maar niet dat de geleerde professor zoo maar aan de ijdelheid heeft toegegeven, hier te worden toegejuicht. Zijne meening is, dat hij, Belg, niet vreemd mocht blijven aan de drievijfsten van zijn volk, die zoo ijverig naar zelfstandigheid, naar eigen cultuur in eigen taal dingen. Moge Prof. Bayet's voorbeeld aanstekelijk werken!... Dat zijn bijval groot geweest is, zoo om zijn overtuigd optreden als om zijne bijzondere wetenschap, hoeft wel geen verder betoog; met Dr. Behaegel, mede een zeer beslagen specialist, die hem in de behandeling van zijn vertoog ter zijde stond, is
| |
| |
hij de triumphator van dit congres geweest.
Na het ernstige werk lieten de heeren zich een heerlijk banket, dat erop volgde, lekker smaken, en waren daarna bij burgemeester De Mot op het stadhuis te gast.
Burgemeester De Mot is niet Vlaamschgezind. Hij bewees het door die heeren in 't Fransch aan te spreken en erop te drukken dat hij aldus van een grondwettelijk recht gebruik maakte. Was burgemeester De Mot bij het banket aanwezig geweest, - men had, schijnt het, vergeten hem uit te noodigen, - dan zou hij er misschien voor gezorgd hebben, minder stremmend op de spijsvertering van zijne toehoorders te werken...
En dit brengt ons op het stuk der kunstgenietingen den congressisten geboden. Die genietingen waren reeds begonnen, zooals ik u zei, door 't aanschouwen van Herman Teirlinck's profiel, en van dat der andere aanwezige letterkundig-Vlaamsche koppen; Zaterdagavond was het aantal dezer laatsten voltallig: Emm. de Bom, Stijn Streuvels, Aug. Vermeylen, Fr. Verschoren, e.a. hadden zich bij A. Hegenscheidt en de elders-genoemde dichters gevoegd om, in den Vlaamschen Schouwburg met tallooze mooie dames - die medici hebben waarlijk heel wat esthetischen zin! - en dezer geleerde echtgenooten Willem Royaards en zijn gezelschap in ‘Elckerlyc’ toe te juichen.
Over die vertooning, ingeleid door een joviaal-pessimistisch woord van prof. Vermeylen, die ons glimlachend voorhield dat de beste dokter ons Elckerlyc's lot niet sparen kan, mag ik natuurlijk kort zijn: Royaards reisde met het stuk uw land af. Gij allen hebt de magnifieke inkleeding van het stuk mogen bewonderen, en zult het met mij eens zijn dat Royaards' vertolking, al kon men er eene
| |
| |
interpretatie in anderen geest van wenschen, prachtig volgehouden en zeer intens moet heeten. Onder de leden van zijn gezelschap muntte vooral mevrouw Royaards-Sandberg door heerlijk-gevoelige weergave uit. De Vlamingen mochten de ‘primeur’ smaken van het optreden in de N.V. ‘Het Tooneel’ eener landgenoote: mej. Stella van de Wiele... En de vertooning werd besloten op het guitige ‘Gheneughlyk Tafelspeelken’, dat een triumph was voor mevr. en den heer Van Kerckhoven-Jonkers, oude vrienden der Vlamingen.
Een andere kunstgenieting: het bezoek van morgen, aan de Arenberg-galerij. De familie van Arenberg behoort tot den hoogsten adel hier te lande. In Brussel bezit ze een paleis, waar een aantal stukken van meesters in de schilderkunst heel slecht opgehangen zijn. Er is daar een pracht van een Delftschen Vermeer; een onovertroffen Jordaens; een Frans Hals van buitengemeen-rake schildering; een der schoone schetsen van Rubens; een Brouwer waar de medici wel een anatomische onnauwkeurigheid aan hebben gemerkt maar die niettemin een prachtig stuk is; een betwijfelbare, maar toch heel schoone Rembrandt; drie prachtige Watteau's; enkele uitmuntende Vlaamsche en Duitsche primitieven; goede doeken van Jan Steen en Ger. Dou; - j'en passe, et des meilleurs!....
En om altijd hooger genot te smaken, zijn vanmiddag de congressisten op de Ukkelsche sterrenwacht geklommen. Ze waren honderden in getal, en daarom kon ik er wel bij gemist worden. Dat bezoek doe ik dan wel eens alleen, - voor u alleen....
En ziedaar verslag over dit dertiende Natuur- en Geneeskundige Congres. Volgend jaar zal het genoegen voor mijn Antwerpschen collega zijn, er u over in te lichten. Dit
| |
| |
congres van medici zal dan samengaan met een congres van juristen. Onderwerpen, die voor beiden van belang zijn, worden dan behandeld: verminderde toerekenbaarheid; werkongevallen; behandeling der krankzinnigen. Men kan er bijvoegen: het recht op ziek-zijn en: de ziekte van het rechtswezen. - Het is al afgesproken, dat dan ook de Vlaamsche letterkundigen meêdoen.
Ik geloof dat het in het jaar 1910 plezierig zal toegaan, te Antwerpen!
N.R.C., 21 September 1909. |
|