| |
| |
| |
Eene Meunier-tentoonstelling
Meunier - beeldhouwer II
Brussel, 13 Juli.
Dit mag een kort kapittel blijven. Eerst omdat het beeldhouwwerk van Meunier uit reproducties te goed bekend is, dan dat ik er op aandringen zou. Daarna omdat het, zoolang nog niet geleden, in een uitmuntende keus te Rotterdam ten toon werd gesteld, en er hier op zulke wijze over geschreven werd, dat ik alleen in herhalingen zou vervallen, ging ik er hier wat breedvoerig op in. Deze Leuvensche tentoonstelling - die tot einde dezer maand open blijft - heeft echter dit op deze van Rotterdam vóor, dat ze kompleet is, en aldus toelaat, niet alleen ieder beeld op zichzelf in zijne sculpturale evolutie te volgen, van bij 't ontstaan der grond-emotie tot bij de monumenteele vol-making en volmaaktheid, maar ook dat beeld te plaatsen op zijn juiste plaats in de keten van het, plastische en gedachtelijke, werk van den meester; waarbij een met wijding en eruditie gestelde catalogus uitmuntende diensten bewijst. De inleiding tot dien catalogus, door kanunnik O. Thiery - eene, wel wat naïef-geschreven, maar doordringende en liefdevolle brok kunstgeschiedenis, - leert ons een en ander uit het leven van Meunier, dat een verrassend-scherp licht werpt op zijn arbeid. En eindelijk: hier te Leuven zien we, in den vorm door den meester, voor zoover men durft zeggen: definitief vastgesteld,
| |
| |
het befaamde Monument du Travail.
Deze brief bedoelt dus niet meer te geven, dan documentatie, en geen oordeel. En hij wordt een kort vertoogh in dry poincten: hoe Meunier monumenteel leerde zien; hoe hij aan zijne beelden den monumenteelen vorm bezorgde; hoe de fragmenten van het Monument du Travail tot een architectonisch-monumenteel geheel groeiden.
Men kan bezwaarlijk aan Meunier denken, zonder het denkbeeld: monumenteel. Dit is des te meer opmerkenswaard, daar Meunier aanvankelijk de beeldhouwkunst vaarwel had gezegd, om schilder te worden, en daar uit zijn eerste schilderwerk blijkt, dat hij naar atmospherisch omwikkelen en omkleeden zijner figuren schijnt te streven. Documenten ontbreken natuurlijk, die bevestigen zouden: Meunier werd schilder omdat hem de monumenteele blik ontbrak, en hij de figuren eerder in eene omgeving van licht- en kleur-toon zag. Maar dit feit is uit zijn werk uit dien tijd af te leiden: de leerling van beeldhouwer Fraikin gevoelt zich te zeer verfijnd-gevoelig, om zich langer te wijden aan louter-plastische, zuiver-vormelijke weêrgave; en in zijn schilderwerk - portretten evenzeer als ruimere composities - treedt, in de gelaatsuitdrukkingen als in keus en atmospheer van binnenhuis of landschap, eene diepgaande, soms wel wat sentimenteele psychologie op het voorplan. Zonder ooit literair te worden, toont deze schilder-geworden beeldhouwer, dat hij te christelijkgevoelig is, om de uitsluitende heidensche liefde voor den vorm en het gebaar te bezitten. En zijn latere grootheid zal juist zijn, dat hij dat heidensche en dat christene zal weten te vergaeren in éen en zelfde beeldhouwkundig ideaal.
| |
| |
Hoe hij, weêr lengerhand beeldhouwer geworden, tot de verwezenlijking van dat ideaal kwam? Hoe hij, zonder iets te verliezen van zijn christelijk medelijden en van zijn gemoedsvroomheid, tot de bewonderenswaardige monumentaliteit van die werkperiode kwam, welke in Leuven een aanvang neemt? Hoe hij, om het concreet te zeggen, na de aarzelingen van een ongelukkig beeldhouw-tijdvak tot een zeer belangrijk schilderstijdvak, als ineens, ook in het schilderwerk uit die dagen, den sterk- en eenvoudig-omlijnenden blik van den monumenteelen kunstenaar kreeg?
Kan. Thiery vertelt in zijne inleiding eene episode uit Meunier's leven, die hier wel van beteekenis kan zijn. Niet dat ik er heel het verloop van 's meesters kunstenaarschap uit verklaren wil: zulke dingen zijn uiterst gevaarlijk. Maar omdat het, praktisch althans, uitlegt hoe de kunstenaar omlijnd, gecerneerd, leerde zien. Ik vertaal: ‘Met De Groux teekende Meunier ontelbare schetsen voor de firma Capronnier, die Sinter-Goedelekerk met mooie glasramen versierde. Constantin behield uit het beoefenen van de glasraamteekening een bewonderingswaardig begrip van de waarde der omlijning die bij uitstek het uitdrukkingsmiddel der in lood gevatte personages is, naar ze in profiel of in kwart of in driekwart gezien worden.... Hier had Meunier deze volmaakte handigheid bij gewonnen, dat hij met beide handen samen den omtrek van een glasraam-figuur teekenen kon: rechts en links eene houtskool in de hand; twee lijnen die van uit de voeten weggaan, om, in volkomen zekerheid, het vertex te bereiken en aldus naar believen heilige, geestelijke of martelares, apostel, pater of bisschop te teekenen.’
| |
| |
Ik dring hier niet verder op aan: alle commentaar ware overbodig. Ik herhaal dat ik hier geen al-te-vergaande gevolgen uit trekken wil. Maar dat Meunier bij zulke oefening in het bereiken der eenvoudig-monumenteele lijn veel kan geleerd hebben, staat buiten kijf.
't Vereenvoudigen dier lijn, het grootsche, het architectonisch-geometrische ervan, het in-evenwicht-brengen en het effenen van licht- en van schaduwvlakken: deze heerlijke tentoonstelling leert ons hoe Meunier er langzamerhand in elk beeld toe kwam. Eerst een realistische, en tevens traditioneele schets: realistisch binnen de lijn die, vóor elke andere gewaarwording, den kunstenaar getroffen heeft; traditioneel in dezen zin, dat de bijzonderheid vervangen wordt door wat de kunstenaar zich als type, als oer-beeld gekozen heeft, en wat het merk is zijner eigenaardigheid. Daarna een grootere uitvoering: zoeken naar eurythmie in gebaren en in draperijen, oplossen van sommige anatomische problemen; liefdevol verzorgen van, streelen haast over wat plastisch-schoon gaat worden; de grond-toon echter nog steeds verbreed- en vergeestelijkt-realistisch. Eindelijk: het beeld. Meunier, die bij Fraikin moeleerder en steenhouwer is geweest, kent het ‘ambacht’. Hij blijft, met wijding en liefde, de ‘ambachtsman’. Bij het vergrooten, bij het uitvoeren in marmer, steen, of hout van zijn werk, heeft hij ambachtelijke bekommeringen. Hij is Michelangelo die zelf kapt, Cellini die zelf giet. Hij heeft het plezier van het secuur- en mooi-uitgevoerde werk. Hij is een Meester, gelijk men het in de Middeleeuwen was.... Er u hier voorbeelden van toonen gaat natuurlijk niet aan. Maar ik wilde wel, dat gij allen samen naar Leuven kwaamt, en ik zou u be- | |
| |
wijzen wat ik u hier als waarheid voorhoud, en tevens toonen hoe, geleidelijk, het schilderachtig-bijzondere voor het plastisch-monumenteele, naar tijdsorde van figuur tot figuur, de plaats gaat ruimen.
Blijft me: mijn derde poinct, ofte Monument du Travail. Hier zou ik u weêr een boel onkosten moeten aandoen, en u uitnoodigen naar Leuven te reizen, om de onderscheiden ontwerpen daartoe te zien. Te Brussel had men het hemicyclistisch ten-toon-gesteld, gelijk het in Duitschland uit is gevoerd. Deze - voor mij allerbeste - verwezenlijking vindt echter liefst hare plaats in een museum. Openlucht eischt breedte en diepte en meer voluum. Meunier heeft er naar gestreefd, heeft er vooral naar gezocht. Henry van de Velde en Horta hielpen hem. Er ontstonden wel vier projekten. En 't gevolg was: het definitieve Monument, hier in natuurlijke grootte en gedeeltelijk, in definitieve materialen getoond, bereikt zeker niet wat er mee bedoeld werd. Het is zelfs te vreezen, dat hoe men ook hadde gezocht, nooit zou bereikt zijn geworden wat Meunier en.... wij allen hadden gewenscht. De schuld ligt hieraan, dat dit monument niet als dusdanig, niet in zijn geheel, niet als geheel geconcipiëerd wordt. De gedachte aan een mogelijk beeldhouwkundig gebouw, den Arbeid gewijd, is eerst ontstaan na 't uitvoeren van hetgeen thans als fragmenten ervoor uitgegeven wordt. Zoodat de samenstelling ervan natuurlijk louter-cerebraal, zuiver-geestelijk en absoluut niet gevoeld, niet organisch is. En dit legt uit dat men niet de blijde aandoening gevoelt van wat onontkomelijk-juist, fataal-schoon is, komt men te staan voor dit verwezenlijkt Monument du Travail.
| |
| |
Hetgeen natuurlijk niet belet dat het wel overmachtigend imponeert, en dat men zelfs het ingenieuze der samenstelling bewondert. De wensch, dit werk definitief en op staatskosten ergens in België uitgevoerd te zien, blijft recht. Maar ik kan er niet aan doen als ik den Zaaier daar omhoog te klein vind, de grondbasis te breed, heel het architectonisch complex te lomp, te massief, te plat... Ik kan mij natuurlijk vergissen. Ik weet echter, dat mijn oordeel niet alleen staat....
- Hier kan ik voor 't oogenblik Meunier-beeldhouwer in rust laten. In een volgenden brief toon ik hem u als den heel interessanten schilder die hij was.
N.R.C., 15 Juli 1909. |
|