Hier zweeg hij. Natuurlijk om mij toe te laten te vragen:
- ‘En...?’
Hij vervolgde:
- ‘En alle drie hebben toegegeven, niet uit verzoeningsgezindheid, maar om, integendeel.... - Gij weet: heel de rechterzijde moet ja stemmen, wil de wet er door. Alles hangt van een paar stemmen af. En mijne overtuiging is, dat, bij de bespreking, de schijnbare verzoeningsgezindheid van thans wel dienen kon om, bij de openbare debatten, te beter met eigen denkbeelden voor den dag te kunnen komen, verdeeldheid ook links te zaaien, en van de legerkwestie iets te maken dat aan tijdsduur niet bij de Kongokwestie onder zal hoeven te doen...’
- ‘Nochtans’, waagde ik op te merken, ‘het lijdt geen twijfel, of het bestaan als regeeringspartij der rechterzijde, of, in engeren zin, het bestaan van het ministerie hangt af....’
- Mijn zegsman haalde weêr de schouders op, en daarna, zeer beslist:
- ‘De regeering hangt niet van de legerkwestie af’, sprak hij, ‘omdat de legerkwestie niet meer vóór de verkiezingen van Mei 1910 besproken zal worden. In dezen zittijd gaat het zeker niet meer. Gevolg daarvan: een bijzonderen zittijd in October. Eindelooze besprekingen, onderbroken door de vacantie voor het vóórbereiden der kiezing; en.... ziedaar hoe de regeering niet vallen kan op een meening, een wet, een princiep, waar zelfs het ministerie, en des te meer de partij, verdeeld over bleek te zijn... Zal 1910 dus een neêrlaag brengen aan de katholieken, dan zal deze partij zich de handen mogen