eischen ging, en louteren zou door de schrijnendste smart.
In dat zelfde jaar 1886 sprak het Fransche Kamerlid Graaf Albert de Mun te Leuven eene christelijk-demokratische redevoering uit, die op Meunier een diepen invloed had. Ook voor hem werd het misericor super turbam, het ontfermen over den arbeider, de liefdevolle verheerlijking van het werk der nederigen, een evangelie. En deze werker, die een kommervolle en strenge jeugd door, geleerd had evenzeer een ‘artisan’ als een ‘artiste’ te zijn; deze werkzame, die, in zijn gewetensvolle ijver en schoonheidzoekende vlijt, aan een Middeleeuwsch beeldsnijder doet denken, wordt de groote sociale kunstenaar dien we kennen, en, als die middeleeuwers en in zelfden zin, een innig-religieus kunstenaar.
Toen stond Meunier's roeping vast: de droefheid om den dood zijner kinderen zou ze stalen, gelijk het vuur ijzer tempert. Die drie heerlijke werken: ‘De Verloren Zoon’, eene ‘Mater Dolorosa’ en ‘het Grauwvuur’ openen de reeks dier definitieve meesterstukken. Gelouterde berusting en diep bewogen gemoedsvrede zouden hem leiden tot den zege zijner eigen-innige personaliteit....
In 1895 keert Meunier naar Brussel terug. Hij stierf er in 1905. Het waren jaren van algemeene waardeering wel, maar niet zonder strijd. De moeilijkste jaren echter, en misschien de schoonste; de jaren der openbaring en van de smart: hij sleet ze te Leuven, de treurig-armzalige, weemoedig-vervallen, sjofele stad. Die stad heeft hij innig lief gehad, tot op het einde zijns levens. Hoe kon het anders: dáar had hij gevoeld wat hij, stap voor stap, worden zou; dáar had hij geleden; dáar was uit strijd zijn roem geboren. Een roem, waar dáar thans ook