Na Coremans Franck-Segers
Brussel, 22 Mei.
‘Een neêrlaag te meer’, zei de eerste.
‘Een spoorslag te meer,’ zei de tweede.
En de derde: ‘Een parlementaire domheid te meer’....
Het is de oude geschiedenis, het gewone verloop, de steeds vooraf-gekende lijdenshistorie van alle Vlaamschgezinde wetsvoorstellen: een neêrlaag, te wijten aan parlementaire domheid, die niets is dan een spoorslag voor den ingedommelden Vlaamschen-Leeuw, waarop het beest rechtspringt, briescht, de volksvertegenwoordigers schrik aanjaagt, en aldus de gewenschte voordeelige stemming afdwingt. En het is dan toch maar jammer, en lang niet vereerend, voor onze Kamerleden dat ze zoo dom zijn, en voor den Vlaamschen Leeuw dat hij telkens maar den spoorslag der opvolgenlijke neêrlagen noodig heeft, om overeind te gaan staan en zijn tanden te toonen....
Ik bid u, geachte lezer: wees, niettegenstaande de warmte, zoo vriendelijk u te herinneren, wat ik hier voor een maand of zoo schreef aangaande het wetsvoorstel-Coremans over Nederlandsch onderwijs in de vrije gestichten, voor twee jaar naar een commissie verzonden, en, gewijzigd, door de heeren Franck en Segers weêr in die commissie voorgesteld. Toen gaf ik blijk, gij herinnert het u misschien, van een niet onaardig optimisme buiten mijne gewoonte om in zake Vlaamsche Beweging. Dat optimisme was gewettigd: de handigheid der heeren Franck en Segers, waaraan ik persoonlijk de vranke beginselvastheid van het Coremans-voorstel verkoos, maar die vele Waalsche