| |
| |
| |
‘Katharina’ in den Muntschouwburg
Brussel, 3 April.
Omstandigheden, waarvan het vervelende niet verminderd werd door de personen die er over regeerden - ik bedoel: geneesheeren, die me langer binnenhielden dan mijne ongesteldheid-zelf - beletteden mij tot vóor enkele dagen, Edgard Tinel's ‘Katharina’ in den Muntschouwburg te gaan zien. Nu heb ik echter de schade ingehaald. Slag op slag ben ik tweemaal naar deze ‘légende dramatique’ geweest, niet omdat het me zoo bijzonder moeilijk voorkwam u een juisten indruk te geven van het werk, of omdat de personaliteit des heeren Tinel, bestuurder van het Brusselsche Conservatorium, en de ijver om volledige plichtsbetrachting er mij toe noopten; maar omdat ik de eerste maal het stuk in ‘matinée’-vertooning bijwoonde, en niets misschien even akelig is als een ‘matinée’-voorstelling in den Muntschouwburg. Hetgeen een tweede bezoek noodzakelijk maakte, wilde ik zonder vooroordeel een verslag uitbrengen, dat maar al te lang was uitgebleven.
Zoo'n ‘matinée’!
Dames noemen ‘matinée’ het lossere, soms heel gratieuze, maar allereerst gemakkelijke kleedingstuk, dat ze binnenhuis in den voormiddag aantrekken. Nu ligt het gruwelijke van een ‘matinée’ in den Muntschouwburg niet in het feit, dat de zangers en zangeressen zich in zulk nonchalante kleedingstuk, ook moreel bedoeld, zouden voordoen. Die dames en heeren zijn doorgaans goed opgevoed, en bezitten, voor nieuw werk, een ijver en een liefde, die niet genoeg kunnen geprezen worden, en hun gelijke
| |
| |
alleen, in het aangewend talent vinden. - 't Onuitstaanbare van de ‘matinée’ in den schouwburg ligt geheel aan het publiek, aan het Zondagspubliek van zulke dagvertooningen: een blakend, schaterend, geestdriftig, snoepend, hoestend, pratend kermis-publiek van menschen die uit de provincie overgekomen zijn en, door een overtollig eetmaal en 't subtiele van de Brusselsche atmospheer overmeesterd, herinneren gaan aan de lui, die, in Jules Verne's ‘Docteur Ox’, zaliger gedachtenis, ook een schouwburgvoorstelling bijwonen gaan en onder den zeer merkbaren indruk komen van den ‘gaz hilarant’ ofte zuurstof...
Het gezelschap van den Muntschouwburg gaat niet op reis, en dat is natuurlijk gelukkig. De groote provinciesteden hebben overigens meestal betrekkelijk-goede operatroepen, die dan ook de mindere steden bezoeken. Zóo gaat Gent wel eens naar Brugge; vroeger ging, meen ik, Antwerpen ook naar Leuven. Maar die provincie-gezelschappen voeren nooit eenige nieuwigheid op, tenzij van plaatselijke beroemdheden. De Muntschouwburg daarentegen is menigmaal Parijs voor geweest, vooral in de laatste jaren. En in een melomanen-land als het onze is het geen wonder, dat onze eerste opera dan ook 's Zondags in de ‘matinée 's’ druk wordt bezocht door enthoesiastische provincialen die, na 't brood des lichaams in een der spijszalen van het boulevard overvloedig te hebben genoten, 't zielevoedsel komen zoeken in eene overheete zaal, die spijzen en dranken gisten doet, en luidruchtig borrelen, zelfs onder het zingen en spelen der acteurs.
Ik had, ik beken het u ootmoedig, nooit een ‘matinée’ in de Monnaie bijgewoond. Ik zal het ook nooit meer doen. En, omdat de heer Tinel het me niet kwalijk nemen zou
| |
| |
dat ik nu juist eene Zondagsche dagvertooning uit had gekozen om zijn werk slecht te vinden, ben ik in den loop der week teruggekeerd. De heer Tinel heeft er bij gewonnen. Ik nog meer. De uitvoerders meest van al. De librettist, die Leo van Heemstede heet, allerminst.
Onlangs vroeg ik aan een onzer jonge componisten, een zeer dramatische aangelegde natuur wiens laatste werk echter maar half geslaagd mag heeten: ‘Wanneer maakt gij ons eens eene kompleet-mooie opera?’ Waarop het antwoord kwam: ‘Wanneer gij mij een kompleet-goed libretto zult hebben geschreven.’ - Ik heb er hem aan herinnerd dat ik me nooit op zulk ijs gewaagd had; maar moest tevens bekennen dat, behalve Nestor de Tière misschien, iedereen in Vlaanderen of Nederland er, bij herhaalde pogingen, telkens doorgeschoten was. Wij bezitten geen Catulle Mendès; wij bezitten zelfs geen Albert Carré, noch een Meilhac-Haléry, noch een Scribe. En, in een tijd waar ook de opera-vorm meer psychologie, meer diepte en meer gevoelswaarheid eischt, schijnen tekstleveranciers zich meer en meer van wat musici verlangen te verwijderen. Paul Gilson's ‘Prinses Zonneschijn’ heeft zeker wel onder het poëma geleden. De Boeck's ‘Reinaert de Vos’ vond in den tekst de gelegenheid niet te worden, wat van den toondichter te verwachten was, en zooals het zich in sommige tooneelen openbaart. En nu: deze ‘Katharina’ van Tinel....
De heer Tinel heeft nooit blijk gegeven, een sterkdramatisch temperament te bezitten. Zijne macht is geene uiterlijke. Deze toondichter, waarvan het bekend is dat hij zich razerig en autokratisch voordoet, is aldus alléen, geloof ik, omdat hij reageert tegen zijn con- | |
| |
templatieven warm-idealistischen aard. Menschen, die in zichzelf gekeerd leven, zijn des te lichter geraakt als de buitenwereld aan ze randt of tergt. Berusten is, in zulk geval, ondergaan. Willen-bovenblijven is.... krachten verspillen. Men zegt me dat de heer Tinel heel gauw geraakt is, gemakkelijk woedend wordt, en dat deze recht-geloovige dan een bezetene gelijkt. Ik geloof het graag, waar ik hem nog onlangs als met inwendige jubeling, met eene vrome wonne die meer dan overtuiging was, Palestrina en Bach hoorde roemen. Men kent het Fransche rijmpje: ‘L'animal n'est pas méchant: quand on l'attaque il se défend’. De heer Tinel is niet kwaadaardig, omdat de ál te licht geraakte, die hij is, zich wat bitsig verdedigt, naar het schijnt. En dan: de heer Tinel heeft een te prachtigen, te fijnen kop, om niet de ziel van dien kop te bezitten. Maar die kop is ook niet stoer genoeg, niet breednekkig genoeg, niet volbloedig en zelfs niet zenuwachtig genoeg om te getuigen: ik behoor aan een uiterlijk-sterken kerel, aan een bewegensgrage, aan eene dramatische natuur. En 't vroeger werk des heeren Tinel getuigt er niet meer van. En waar men vermoedt dat bij dit alles de exclusivistische bewonderingen van Tinel alle toegeving onmogelijk maken, en dat het zelfs waarschijnlijk is dat hij de dramatischmuzikale beweging der twintig laatste jaren ignoreert, zoo niet ontkent....
Maar dit alles over het hoofd gezien: wat was er, zelfs voor den geniaalste, wel te maken van den Katharina-tekst des heeren Van Heemstede? Zeker, het hiëratisch-grootsche kan tegen het psychologisch-diepe wel eens opwegen; en ingewikkelde omstandigheden komen het
| |
| |
muziek-drama allerminst te stade. Maar... in de ‘Legenda Aurea’ is de Katharina-geschiedenis ook eenvoudig. Maar anders. Eenvoudig als bij de Vlaamsche primitieven, en gratievol alsof het schilderij dat deze heilige voorstelt, aan Sir Frederic Cook, te Richmond, behoort, en aan Jan Gossaert van Mabuse, toe wordt geschreven. De naïeve simpliciteit van 's heeren Van Heemstede's werk is echter van gansch anderen aard. En zijne gratie wordt nooit hiëratisch, evenmin als zijne grofheid grootsch wordt.
Men staat inderdaad verwonderd, en men krijgt, heel ernstig gezeid, bewondering, dat de heer Tinel nog zoo veel heeft gered. Zijne kieschheid en zijn geloof; zijne liefde en 't nobele, 't klassiek-reine en -strakke zijner bedoelingen; sommige bijzonderheden die men op voorhand uit de klavier-partituur kende.... en die in 't orkest wel soms verloren gaan, zijn kaakslagen aan den librettist, als weerwraak van den dichter die zeer zeker heel wat meer had vermocht op een beteren tekst. En ik ben er van overtuigd zelfs: deze ‘Katharina’ gaf wellicht een heel hoog genot, kon men er het tooneel, en de zoogezegde handeling, en de volzinnen van L. van Heemstede bij vergeten....
Dat hoog genot krijgen we misschien binnenkort: te Leuven wordt een uitvoering voorbereid in oratoriovorm, en in de oorspronkelijke taal. (In Brussel zong men natuurlijk in 't Fransch, op een bewonderenswaardige vertaling van Florimond van Duyse). Mevrouw Croiza, een Française, die de hoofdrol in den Muntschouwburg schiep, geeft zich de moeite, er het Nederlandsch voor te leeren. En mijne overtuiging is: evenals voor ‘Franciscus’
| |
| |
en voor ‘Godelieve’, proeven we eerst onder die gedaante Tinel's ‘Katharina’ geheel....
Ik beloof U trouw verslag over die uitvoering, die in Mei plaats heeft.
N.R.C., 7 April 1909. |
|