uitsluitend schoon, omdat haar dichter een flamingant was.
Ik spreek dus geenszins van ‘een triumph voor de Vlaamsche muziek’ met het oog op de Vlaamsche Beweging, gelijk sommigen in de zaal zeker deden. Ik heb zelfs de overtuiging dat twee-derden der aanwezigen van gisteren niet tot het flamingantisme bekeerd zullen zijn geworden door het hooren van Benoit's muziek. Maar ik spreek van triumph, omdat er niets zoo moeilijk is dan menschen uit de hoofdstad naar Vlaamsche kunst te doen luisteren. Vlaamsche schilderkunst: dat gaat nog. Maar Vlaamsche poëzie, en zelfs Vlaamsche muziek: horror!
De Vlaamsche muziek heeft nu gisteren getriumfeerd, en dat is een heel voorval! Een heele namiddag zang hooren in Nederlandsche taal, in de straattaal, en dan nog geestdriftig toejuichen: dat is een overwinning, waarmede de Vlaamsche kunst weer een mooien dienst aan de Vlaamsche Beweging bewijst....
Het was dan ook in de puntjes verzorgd: de heeren Clauwaert en Hoste Jr., die de Atlas'sen waren welke den last der voorbereiding op zich hadden genomen, verdienen zeer gelukgewenscht te worden. En ook de uitvoerenden: Mevrouw Gabrielle Wybauw-de Tilleux, van de Lyrische Opera te Antwerpen, die steeds maar als zangeres vooruitgaat, en uitmuntend een viertal liederen van Benoit voordroeg; de steeds prachtige, onverzwakte Henry Fontaine met ‘Artevelde's Geest’ uit ‘De Schelde’ en het heerlijke ‘Mijn Moederspraak’; de heer Wilford, die een drietal klavierstukken van den meester heel goed speelde, al ging in de al te groote hall veel verloren aan fijnheid en nobele gratie; en niet het minst de jonge Karel Candael, die