af hangen.
Ik heb de première van La Habanera, van M. Laparra, in den Muntschouwburg bijgewoond, en ik mag u verzekeren dat ik me nooit meer geamuseerd heb, niet geamuseerd om het objectief-pakkende van de voorstelling, maar om de subjectieve controol die ik wel, van het eerste tooneel af, gedwongen was over het vervolg te houden, zoo dik lag het opzet, tekst en muziek, er op, zoozeer werd men gewaar hier te doen te hebben met de ernstigste bedoelingen, die allererbarmlijkst uit waren gevallen.
Wat hebben de diepzinnigheid van sommige Ibseniaansche replieken, wat heeft het gewild-onnatuurlijke van de personages, die Maeterlinck aan Charles van Lerberghe ontleende, een kwaad gedaan! Zeker, wij zijn sedert lang geblaseerd over realisme op het tooneel, realisme van valsche baarden tusschen muren in emballeerkatoen; wij hebben genoeg van het gevalletje-op-zichzelf, dat we in het leven veel intenser meeleven kunnen. En wij zijn het den Noorschen dramaturg eenerzijds, die ons den dieperen zin van het leven blootlei, en den Gentschen dichter anderzijds, die ons de schokkende gewaarwordingen opgedaan in eenpoesjenellenkelder der Langemunt in zijne geboortestad, mee wilde deelen, dankbaar, dat ze eenige verandering gebracht hebben in het loopend repertorium van na Dennery en na Sardou. Maar zij heetten Ibsen en Maeterlinck; zij waren geniale omwentelaars; en de heer Laparra....
Die Habanera is vooral belangwekkend omdat ze ons een schat Spaansch-Moreskische volksmuziek brengt. Dansen en zangen, de vreemdste rhythmen en de ongewoonste thematische wendingen, een ingehouden levenskracht en eene