Neen: het blijft bij Dukas lyrische declamatie, maar zonder de strenge logiek, zonder de gevoelige juistheid ook van Debussy. Als deze laatste bewust dat het orkest een middel tot het wekken van stemming is, en bezwaarlijk iets ander zijn kon in 't behandelen van de stof die hij zich gekozen had, weêrstaat hij echter veel minder aan thematische ontwikkeling, aan muzikaal-vaardigheidspel, en ook - dit reken ik hem ten goede - aan dat natuurlijke klankverloop, aan die gehoors-bevrediging, welke zeer belangrijke factoren in het muzikaal genot zijn. In den schijn minder spontaan dan Debussy, is hij in wezenlijkheid een veel naïever muzikant dan deze. De frischheid van Debussy is het gevolg van lang overleg, van lang en zeer verfijnd tasten in het onduidelijke; zij krijgt er eene aesthetische waarde om, die voor blijvenden bijval een waarborg is. Dukas is, in een tasten dat even-gewetensvol is, noch even-fijn, noch even-gelukkig. Debussy mag als bevrijd van alle traditie voorkomen; Dukas is te zeer doorvoed ervan, dat hij alles zoo maar afschudden zou, als een te zwaren, maar toch een heel warmen mantel. Was de vergelijking niet heel gewaagd, en haast oneerbiedig, ik zou zeggen: Ariane staat tegenover de traditie, als de laatste quartetten van Beethoven staan tegenover eigen vroeger werk, dat Haydn's manier reeds zoo aanzienlijk verbreed had.
Iets anders nog: in Pelléas is de beteekenis van het Leitmotiv zooveel als nul. Niet in Ariane. Het gebruik ervan is zeker hoogst-gewettigd; het Leitmotiv, een eenigszins naïef, maar heel gemakkelijk middel, zou in een drama als dit van Maeterlinck eene vereischte zijn haast, toegepast naar Wagneriaansche wijze, in al zijne vrankheid,