leen een poging naar mooie tooneelkunst, maar ook een werk van Vlaamsche beschaving, een sociale bedoeling.
Onder technische leiding van een Noord-Nederlander, die al jaren in Vlaanderen verblijft, den heer A.L. Vanden Heuvel, algemeen regisseur aan het Nederlandsch tooneel van Antwerpen, vroeger van Gent: een man die, niemand te na gesproken, heel wat meer literaire ontwikkeling en smaak bezit dan de meeste Vlaamsche tooneelspelers: onder kunstleiding van een jong doctor in de philologie, J.O. De Gruyter, die zich vooral met phonetiek en letterkundige geschiedenis bezighoudt en een prachtig voordrager is; onder literair toezicht van de ijverige dichters Adolf Herckenrath, Firmin van Hecke, Reimond Kimpe en Gust. van Hecke, wil een beschaafd, ontwikkeld dilettantengezelschap - er is zelfs een advocaat onder! - het Vlaamsche land dóór, kunst- en voordrachtavonden inrichten, en mooi werk spelen. Aangekondigd als aanstaande zijn vertooningen van Starkadd, door Alf. Hegenscheidt, Hauptmann's Verzonken Klok, een heel mooi drama van Victor de Meijere: Gunlaug en Helga, en De Doode Stad van d'Annunzio. Beters nog: van zomer zal in 't heerlijke Leie-dorp Sinte Martens Laethem, op een tooneel in de dennebosschen, een openlucht-vertooning van Hooft's Granida plaats hebben. En daar komen bij: voordrachten, hier en daar, van 't werk onzer beste hedendaagsche letterkundigen, Hollanders en Vlamingen.
De inrichters hebben durf, moed en volharding. Dit weegt vaak tegen ondervinding op. Hun poging is overigens te mooi, dat ze niet met belangstelling gevolgd werd.
N.R.C., 23 Januari 1909.