hoe een musicus en een musicoloog als directeur Kufferath, de Wagner-man, ze aan zijn publiek durft aanbieden.
Het zal dus al even weinig de schuld van de directie, als die van het publiek zijn, als Salomé op het punt staat, repertoire-stuk te worden, en, na de talrijke vertooningen van verleden jaar, weêr in acht dagen tijd driemaal met grooten bijval - wel is waar in gezelschap van Le Maitre de Chapelle! - op wordt gevoerd. Met een bijval, waar ik persoonlijk een stellig bewijs van heb. Verleden jaar namelijk had ik, bij iedere voorstelling van Pelléas en van Salomé, als buurvrouw een jonge dame, die blijkbaar met moderne muziek dweept, en in de partituren van Debussy als van Strauss opging. Telkens werd ze naar den schouwburg gebracht door haar mama, aan wien ik eens vragen hoorde waarom zij niet meê binnen ging. Haar antwoord echter luidde: ‘De telles horreurs’... Nu had ik gisteren het genoegen die zelfde jonge dame als buurvrouw te hebben; ditmaal echter was ik van haar gescheiden door de corpulentie van de mama, die, ik verzeker u, heelemaal aandacht was, en bij 't slot bekende dat die Strauss toch heel knap moest zijn, om zoo goed de natuurgeluiden te kunnen nabootsen. Het criterium is niet overweldigend, maar wijst dan toch op geprikkelde belangstelling.
Zoodat het, bij slot van rekening, toch niet geheel aan Claire Friché alleen te wijten zal zijn, als we Salomé weêr te zien krijgen. Er was overigens een aanleiding tot nieuw-gewekte aandacht: het nieuwste nl., dat de, hier zeer geliefde en bewonderde Mary Garden de Salomérol zou spelen... en ook zelf dansen. Mary Garden is helaas niet gekomen, wèl Claire Friché, die de Brusselaars een dankbaar hart toedraagt.