en minnaar in gewikkeld was, plaatste hem op zijn podium terug, plantte zijne muts, bij 't vechten verloren, op den bebuilden kop, en schreeuwde woedend: ‘Uwe plaats verlaten gedurende de dienst! Rapport aan den directeur! Morgen op straat!’
De wattman - een jonge kerel nog - zette zijn voertuig weer in gang, mompelde een vloek, en daarna: ‘'k Heb drie kinderen thuis!... Meneer, wilt ge mijn getuige zijn dat het hare schuld is?’...
Zoodat ik binnenkort getuige zal mogen spelen van den armen drommel, die misschien zijn heele leven boeten zal omdat hij éen enkel oogenblik zijn hart over zijn hoofd heeft laten regeeren. O, mocht ik ook maar getuige zijn van gezel Vandervelde!...
- Want gij zult toegeven dat er tusschen beide gevallen al heel weinig verschil is.
De wattman staat voorenaan op zijn tram. Hij is een leider, een afgetrokken gedachte, een entiteit. Gij wordt verzocht, zijne denkbeelden niet af te leiden, door welk gesprek ook. Vraag hem niet of hij van spinazie houdt, en of zijn kinderen al lijden aan winterteenen. Stel belang noch in zijne schoonmoeder, noch in den ezel van zijn buurman. Bied hem geen sigaar, - bied hem zelfs de uitdrukking uwer bizondere achting niet aan. De man is dood voor de wereld: hij speelt eene hoogere rol; hij bestuurt een electrische tram; meer: hij voert menschenlevens, hij heeft de verantwoordelijkheid over menschenlevens; hij leidt menschenlevens naar... een ideaal.
Maar zie, plots, daar roept de werkelijkheid in hem weer den mensch wakker. Twintig stappen vóor hem - de onvoorzichtigaards waren bijna overreden! - ziet hij zijne