wijs, wél dichters vormen kon, maar geen praktisch-onderlegde mannen, zelfs geene ‘forts en thème’. De overheid verplaatst hem, als zijnde, in haar oog, onbekwaam, evenals een wereldsch schoolbestuurder den onderwijzer verplaatsen zou, die niet geheel naar zijn zin onderwijzen zou. Is dit vervolging? Och, niet eens in de meening van Gezelle!
Maar een breed-menschelijk hart als het zijne, open voor alle liefde en alle toewijding, moest natuurlijk bloeden bij 't losscheuren uit een kring waar hij verafgood werd. Daarbij komt de ouderdom van den dichter: het scheiden der eigenlijke jeugd, het betreden der mannenjaren, - tijd van crisis dien men bij heel veel dichters ontmoet. En daarna: allerlei last vanwege eene privaatonderneming die niet meewilde; waarbij nog 't aangevangen, drukke philologenwerk en dat van vulgarisator.
In den grond: een ontnuchterde, die niet zonder vrees een nieuw leven ingaat, en daarbij allerlei beslommeringen op den nek heeft. Een tijd van ontreddering, van disharmonie met het leven, een gebrek aan houvast, zelfs een twijfel aan zijne priesterlijke waarde. Nog twee, drie kreten van den ondergaanden dichter. - Maar het aanhoudend voorttobben door het dagelijksche leven, de drukke bezigheden van den kapelaan die hij intusschen geworden was, en van den publicist die hij gebleven was; het evenwicht tusschen hem en de wereld blijvend verbroken, en dan 't gevoel van alle groote dichters, 't gevoel van 't onbevredigde, van het niet te bevredigen verlangen, met de gevolgen van eigen twijfel en 't bewustzijn van te lager zakken naar men hooger stijgen wil... De kerkelijke overheid? Neen, het leven, het grijze en harde