meer ingewikkeld, meer intellectueel, maar juist in en door polyphonische wetenschap rijk, in eene als het ware zeer bedachte, zeer berekende vrijgevigheid, terwijl de vrijgevigheid van Mortelmans grooter, maar ook minder verrassend is, en minder als dusdanig hoog kan worden geschat.
Het tweede concert - een Ysaye - concert, in de onmogelijke ‘Salle Patria’ -, met Claude Debussy en G. Hekking. Daar was nog Mevr. Preuse-Matsenauer, maar zulke zangeressen heb ik wel meer gehoord. De ‘Nocturnes’ van Debussy zijn echter te buitengewoon om er over te zwijgen. Ik herhaal wat ik vroeger wel meer over hem schreef: ik weet niet, in hoever dit, met huidige begrippen, ‘muziek’ is te noemen. Maar wie aanleg heeft om kunst te smaken en te doorproeven, wordt alleszins bij den Franschen meester gewaar, dat bijna al wat hij geeft bijzonder indrukwekkend is. En, bij nader hooren, verre van eenzijdig. Welk een verscheidenheid, welk een verschil tusschen b.v. deze ‘Nuages’ en deze ‘Soirs de fête’; tusschen de ‘Sirènes’ van gisteren en de ‘Chevaux de bois’, op woorden van Verlaine, in de ‘Libre Esthétique’ gehoord, verleden winter! - Ik geef toe: het is, misschien, in de gewekte impressies, meer literair dan muzikaal. De fijnheid van Mozart is eene andere dan die van Debussy. Maar wij zijn ook niet meer in den tijd van Mozart; niemand loochent dat ook muziek, met al het overige, evoluëert. En ook: wat kan me zoo iets schelen, als ik waarlijk ontroerd ben, met welke technische middelen ook?....
G. Hekking was, meen ik, voor het eerst in Brussel. En het is een triumph geweest. Men voelde zoo goed, na al de strass- en klatergoud-virtuozen, hier waarlijk met