| |
| |
| |
Een congres over voedingsmiddelen
Gent, 9 November.
Toen ik eergisteren, in het groot auditorium der Gentsche Universiteit, waar ik als schuchtere schooljongen mijn prijzen uit de handen van meneer de Schepene aanvaarden ging en als student langdradige rectorale redevoeringen hielp toejuichen, al die oud-gekende gezichten boven blinkende hemdeborsten en achter een deftige bestuurstafel ontwaarde, sprak ik bij me-zelf deze gevleugelde woorden:
‘God, wat is de wereld klein en het leven eentonig! Zeggen dat ik, in nauwelijks twee maanden tijd, op twee congressen dezelfde menschen zie, en in twee tentoonstellingen dezelfde kostelooze koffie slurp!.... De congressen: dat van Sint -Nikolaas, waar de Vlaamsche wetenschap getuigenis gaf van haar bestaan in de personen, hoofdzakelijk, van den oneindigen chemicus Dr. Vandevelde, die tevens blijkt een groot chemicus te zijn, en van mijn oud - schoolkameraad Dr. Cesar de Bruycker die bij al zijn geleerdheid nog altijd zijn aangeboren bedeesdheid niet heeft kunnen afleggen. En diezelfde Dr. Vandevelde, en diezelfde Dr. De Bruycker, hier nu aan het hoofd, als ‘cheville ouvrière’ (‘werkende spie’ zou hier een officieel vertaler zetten), van het Gentsche ‘Congrès de l' Alimentation’, dat daareven plechtig begon met een redevoering, altijd van dienzelfden Dr. Vandevelde, over ‘sociale verantwoordelijkheid in zake voeding’, en waar diezelfde Dr. De Bruycker mij zoo vriendelijk inlichtingen over bezorgde.... En de tentoonstellingen: ik vertelde van deze ‘des Arts et Métiers’, waar Brazilië hoogst- | |
| |
officieel hare koffie liet proeven, koffie die ik hier weêr, op de ‘tentoonstelling van de Spijstafel’, uit de hand van dezelfde bevallige juffrouw - ik geloof niet, dat ze mij herkend heeft - mocht in ontvangst nemen... Waarlijk, het leven is een eeuwig herbeginnen!’
Aldus philosopheerde ik, Zaterdag namiddag, terwijl Dr. Vandevelde redevoerde, Dr. De Bruycker mij achter zijne blauwe brilglazen toelonkte en uit zijn zwarten baard tegenlachte, en allerlei andere dokters, mitsgaders bierbrouwers, spekslachters, kruideniers, journalisten, veeartsen, oesterkweekers, en zelfs burgemeesters en generaals, behalve de bloem der vrouwelijke bevolking van Vlaanderen's hoofdstad, aandachtig toeluisterden en bij zichzelf de belofte aflegden, nooit meer menschen te vergiftigen, op voorwaarde dat de openbare macht mede zou helpen....
Ben voedingscongres!... Laat ik u in allerhaast zeggen, dat men zich bij de benoeming niet vergissen moet, al heeft dit congres natuurlijk met andere congressen gemeens, dat het gedeeltelijk een vergadering van menschen is, bijeengekomen om zich te voeden. Dat hoort immers zoo, en gisteren, Zondag, kregen wij er, tot zelf-overtuiging, tot tweemaal toe het officieele bewijs ervan: 's middags, toen overdadig geluncht werd in de prachtiglekkere ‘tentoonstelling van de spijstafel’, waar een aantal Zeeuwsche meisjes, kosteloos alweêr, dito oesters aanboden - vorigen dag waren er niet minder dan ruim vijfduizend opengestoken! -, en 's avonds aan een banket, waar weêr de oesters een heerlijk weekdier bleken gevonden te worden.
Want de oesters hebben op dit congres eene rol gespeeld,
| |
| |
zooals men ze niet verwachten zou van deze interessante mollusken. Zij zijn... de hoofdschotel geweest, de spil waar de discussies om draaiden, het palladium waaromheen gevochten werd, de vrucht, geplukt aan den boom der wetenschap, waaruit blijken zou dat de vrees voor typhus een ijdele schim wordt, als al de oestertelers het voorbeeld van uw vaderland, en al de oesterverkoopers den wijzen raad volgen, hun bij dit congres gegeven!...
- Na zulke beeldspraak past een meer eenvoudig vertoog.
Het is haast overbodig er u aan te herinneren dat we, naast de Marokkaansche kwestie en die in den Balkan, eene oesterkwestie hebben, en dat Gent, behalve ‘de bakermat van weelde en overvloed’, volgens getuigenis van Ledeganck, ook de bakermat is van die oesterkwestie. Een goede twee jaar geleden vergaderden een aantal ambtenaren aan een disch, aten oesters en haas, en stierven. Althans een paar. Een onderzoek werd ingesteld, en het bleek dat de oesters de mogelijke schuld van 't overlijden dier slachtoffers van de smulzucht konden zijn. 't Gevolg was, dat deze weekdieren van elke tafel, die zich respecteert, gebannen werden.
En niet alleen te Gent: ook te Brussel, ook te Antwerpen, over 't geheele land. Zeeland zag zijne voornaamste industrie bedreigd; want er wordt heel veel naar België geëxporteerd. De vischhandelaars hieven een klaaglied aan, dat, bij gebrek aan literaire verdienste, niettemin zeer oprecht was en uit een gevoelig hart kwam. Een congres, in 1907 te Antwerpen gehouden, had voor den handel dezer heeren geen gevolgen. Al trof men meer ziektegevallen onder de mindere standen aan, die geen oesters
| |
| |
eten, dan onder de gegoede klasse, die van het verbruik ervan hadden afgezien, de gedachteverbinding tusschen oester en typhus was en bleef tot heden in de geesten zóó vastgeankerd, dat de enkele epicurianen, waaronder uw dienaar, die aan de Zeeuwsche schoone getrouw bleven, niet alleen voor porcus werden gescholden, maar voor perverse lui door gingen, die op wraakoefenende wijze de ziekte tergden en er genot in vonden, den dood in verzoeking te brengen... Het was een echte catastroof voor den oesterhandel. Al kwam men met certificaat op certificaat af: de verbruiker bleef vol achterdocht, en herinnerde zich dat men aan dienstmeisjes ook allerlei deugden toekent,.... op het oogenblik dat men er van af wil zijn.... En zoo dreigde de oester, de lekkere oester, als consumptiemiddel uit de beschaafde wereld te verdwijnen, - was het Gentsche congres voor voedingsmiddelen niet tusschen gekomen...
Laat ik u nu eens vertellen hoe dat alles was, na er u van verwittigd te hebben dat ik ditmaal de gave der ubiquiteit niet bezeten heb, en mijne aanwezigheid dus bepalen moest bij sectie vier, waar de oesters ter sprake zouden komen. Wij vergaderden dus in eene zaal, waar ik vroeger les kreeg in de logica: een wetenschap, die me tot heden van geringen dienst is geweest. Als voorzitter der sectie fungeerde een Gentsche personaliteit: dr. Broeckaert, een rhinoloog van allereerste gehalte, die beroemd is om enkele proefnemingen aangaande neusplastiek; zoon, overigens, van Jan Broeckaert, archivist en lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, en daarenboven broeder van Herman Broeckaert, als liederendichter in Holland geen onbekende, en die ook als kunstschilder, echte verdienste heeft... Nadat we een paar mededeelingen hadden gehoord
| |
| |
aangaande rot vleesch, dat ons als gevaarlijk voor de gezondheid werd afgeschilderd door een veearts, die in zijne conclusies werd tegengesproken door een collega die er venijnig uitzag; nadat een Gentsch beenhouwer ons daarenboven vergast had op ontboezemingen aangaande koop en verkoop van tuberculeuse beesten, kwamen de verdedigers en de bekampers der oesters in het krijt. En voorwaar, het werd een vinnig, maar courtoys tweegevecht.
De eerste graalridder, die geenszins, als Lohengrin, zijn naam verzwegen wilde zien, vermits ieder hem kende als August van Loo, een vischhandelaar die op zijn tong niet is gevallen, en in sierlijke taal heel verstandige dingen wist te vertellen, wees er al dadelijk op, dat, zoo als de oesterverkoopers het eens zijn, dit bij de mannen der wetenschap lang niet het geval is. Al loochent nu geen enkel dokter de voedingswaarde der oester, niet allen bestrijden ze even hardnekkig als ziektekiemdragend. De groote meerderheid verklaart, dat ze op zichzelf geen gevaar kan zijn: alles hangt af van voeding en behandeling, en in hoofdzaak van het water waarin ze bewaard of gekweekt wordt. Anderen echter meenen, dat de bacil van Eberth heel goed in 't lichaam der oester-zelf aanwezig kan zijn, en dat aldus de grootste waarborgen nog geen zekerheid opleveren. Bij dien strijd onder geneesheeren blijft de heer Van Loo sceptisch; hij weet dat de meeste gevallen van typhus beslist aan andere redenen dan aan de oester moeten worden toegeschreven; hij vindt het draconisch dat om een enkel, dan nog dubieus geval, het ab uno disce omnes wordt toegepast en de oesterhandelaar van honger mag sterven.... tenzij hij zelf zijne koopwaar opat; en hij is overtuigd dat bij reine behande- | |
| |
ling, het gevaar veel geringer is dan, b.v., bij melk.
Veel minder overtuigd is dr. De Keghel. Zeker, hij weet dat oesters, in volle zee gevischt, vrij zijn van Bacterium coli, die voortkomen uit de darmen van den mensch; dat het bestaan van Bacterium coli in de oesters van banken of perceelen een bewijs is van vermenging met mest of rioolwater: geliefkoosde spijs dezer weinigdelicate mollusken; dat maatregelen van reiniging dus een zekeren waarborg kunnen leveren. Maar hij weet tevens dat oesters, vrij van Bacterium coli, zeer zeldzaam zijn; dat in zekere oestervijvers opzettelijk rioolwater toegelaten wordt met het inzicht de oesters te vetten; dat in al de proefnemingen in Gent door dr. Van de Velde gedaan (altijd dezelfde dr. Van de Velde!), veel Bacterium coli gevonden werd, en, al heeft zich het geval niet voorgedaan, de Eberthbacil zich heel goed onder de bacteriën bevinden kon. Dus raadt hij, en dan nog met alle voorbehoud aan, als in Engeland de ingevoerde oesters, vóor het verbruik, in bijzonder aangelegde perceelen, aan onze kust in te richten, zes weken lang te bewaren, en ze eerst na onderzoek aan de consumptie over te leveren.
Dr. Broeckaert is veel milder. De vraag wordt als volgt door hem gesteld: water en natuurlijk ijs voeren schadelijke bacillen. Kunnen deze de oesters besmetten? Ja. Dus kan de oester ook den mensch besmetten. Hebben er zich gevallen van besmetting voorgedaan? Ja, hoewel zeer zeldzame. Allen zijn wij het eens over de mogelijkheid, weinig zijn de bewijzen van werkelijkheid, de waarschijnlijkheid blijft echter recht. Aangenomen overigens, dat er slechts éen enkel rechtstreeksch besmettingsgeval zou zijn, dan kan dit geval eene epidemie ten gevolge hebben.
| |
| |
Dr. Broeckaert meent echter dat goede voorzorg alles verhelpen kan: Zuiver water en slechts chemisch-zuiver ijs voor behandeling en bewaring. En dan mogen we oesters eten en op onze twee ooren slapen, voor zoover dit simultaan eene mogelijkheid is.
Reine behandeling dus. De verzekering, dat de Zeeuwsche oesters hier allen waarborg voor leveren, wordt ons gebracht door den zeer gevierden heer Fokker, voorzitter van het bestuur der visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche stroomen, die, met prof. dr. Van Iterson, der technische hoogeschool van Delft door de Nederlandsche regeering en Z.E. den Minister van Financiën afgevaardigd was, om ons gerust te komen stellen. De heer Fokker - die met groot recht in Gent meent Nederlandsch te mogen spreken - heeft natuurlijk geen belang bij 't verkoopen van oesters. Hij is geen kweeker, maar een ambtenaar, en als dusdanig komt hij ons bekend maken met wat men in Holland heeft gedaan. Dr. De Keghel had geklaagd, dat hem uit Holland geene inlichtingen waren toegekomen; de heer Fokker zal ze hem geven. Sedert 1903 is, na Engeland, Holland toezicht gaan houden. Een laboratorium is opgericht geworden, met het uitsluitend doel, oesters en water te onderzoeken. In 1905 bracht de bevoegde commissie een rapport uit, met het gevolg dat een aantal putten werden afgekeurd. Sedert dien wordt tot op heden alles aan zeer ernstig bacteriologisch onderzoek onderworpen; de waarborg is dus zoo groot als maar mogelijk. Verbetering wordt overigens steeds ruimer: nadat aanvankelijk niet-gedateerde certificaten gebruikt werden, levert men thans certificaten af waarin elke verzending bepaald en omschreven wordt. Aldus mogen de Hollandsche producteurs niet ver- | |
| |
dacht worden; slechts op voortverkoopers heeft men te passen.
Het is ook de meening van prof. Van Iterson, die op Frans Coenen gelijkt; hij legt uit hoe nauwkeurig elk onderzoek in Holland gedaan wordt. Dit onderzoek is zoo grondig als maar mogelijk. Tweehonderd proefnemingen worden per put gedaan. Ook topographisch heeft onderzoek plaats. Prof. Van Iterson besluit zijne prachtige uiteenzetting met er op te wijzen, hoe in Nederland geen enkel typhusgeval ooit aan oesterverbruik kon toegeschreven worden.
Na nog enkele inlichtingen die prof. Van Iterson in het Fransch gaf aan dr. Henseval, door het Belgisch ministerie gezonden - een Waal, gestuurd naar Gent, op een congres waar, door 't feit alleen dat er Hollandsche afgevaardigden waren, het Nederlandsch een belangrijke plaats zou innemen! -, besloot dr. Broeckaert deze zitting, die bepaald eene overwinning voor de Zeeuwsche oesters mag heeten.
En toen trokken wij naar het banket; oesterkweekers liepen gearmd met geneesheeren; in een hoekje wisselden de heer Van Loo en dr. De Keghel den verzoeningskus. En zoowaar: de oesters aan den disch smaakten dubbel lekker.
N.R.C., 11 November 1908.
|
|