| |
| |
| |
‘Gudrun’ in den Vlaamschen schouwburg
Brussel, 28 September.
De geschiedenissen vertellen dat Aischulos nooit grooteren bijval verwierf, dan met zijn treurspel der Perzen, en dat Aristophanes, in zijne Kikvorschen, dezen dichter terecht in den mond mocht leggen, dat hij, door zijne tragoedia, aan zijne stadgenooten den ijver ingeblazen had, zich nooit door hunne tegenstanders te laten overwinnen. En dat dit waarheid is, wie zou het durven betwijfelen, die de menschen kent? De klachten van Atossa en van hare Getrouwen, waren zij geen blijk van den moed der Hellenen die, nauwelijks zeven jaren vroeger, op Salamis, Xerxes, Atossa's zoon en zijne benden verslagen hadden? En dat eiland Salamis, lag het daar niet, onder een hemel zóó klaar, dat hij de verste verten teekent, te blaken vóor de oogen van wie er misschien die Perzen overwonnen, van daar gezien waar ze zaten, en het treurspel onder hunne oogen vertoond werd?...
Sommige strijdende Vlamingen dachten, dat ze in eene eerste vertooning van Albrecht Rodenbach's Gudrun zouden mogen vieren wat de Atheners in het treurspel der Perzen vierden; en gisteren, toen die eerste - openbare - vertooning plaats greep, waren er in de zaal van onzen Vlaamschen Schouwburg een aantal studenten van Leuven, die, niettegenstaande de vacantie, gekomen waren om hun Aischulos, den leven-wekkenden Rodenbach, te huldigen in hunne dankbare geheugenis. De meerderheid der bezoekers bestond echter, en helaas, uit een ontallig leger van ‘krotjes’ en ‘kotjes’, die hier vooral gekomen waren om noten te
| |
| |
kraken, en te zoeken naar iemand die ze aldoor maar met luider stemme riepen, die ‘Karel’ hiet, en wiens identiteit ik niet heb mogen vaststellen...
Was het verlangen, de ijver dier studenten niet te verrechtvaardigen? Rodenbach is eenigszins een nationaal dichter van ons; hij was, behalve een geniaal-aangelegde schrijver, de jeugdige held die heel het studentendom van zijn tijd voor 't goede recht der Vlamingen medesleepte, en die thans nóg de zonen dier studenten tot een zelfden, nauwelijks meer-bezadigden, strijd bezielt; en zijn treurspel Gudrun, wilde het niet, in overdrachtelijke beteekenis, dien strijd verbeelden, met een prophetisch einde, dat thans bijna geheel is verwezenlijkt? Politisch zal de Vlaamsche Beweging binnen weinige jaren hare geheele zegepraal vieren; wij, die niet bang zijn voor eenige anticipatie, zouden gisterenavond juichen zooals de Atheners deden bij de opvoering der Perzen, op een dertig minuten afstand van het Salamis, dat bij ons Paleis der Nat ie heet... En voorwaar, de notenkrakers van den engelenof uilenbak, die den geheimzinnigen ‘Karel‘ opriepen, schenen zeer bereid, mede te juichen, evengoed als had men het stuk der Twee Weezen gespeeld....
Het heeft niet mogen zijn, dat geestdriftig juichen; eerst en bovenal omdat Gudrun door de spelende acteurs behandeld is geworden op een wijze, die beneden kritiek staat. Daar waren menschen onder, die wezenlijk niet wisten wat zij daar op het tooneel stonden te doen. En schreeuwen dat ze allen deden! Alsof het nageslacht der voorgestelde Moeringen zóo was gedegenereerd, dat het voor oorindrukken allang niet meer vatbaar was. Mooie kostumes droegen ze, ik beken het, al geloof ik dat de
| |
| |
schoenen van Herwig hem wat te klein waren. En de regisseur had, met een materiaal dat, vanwege de echtheid, uit de Gudrun-periode scheen opgedolven te zijn, gedaan wat hij kon. Met flamingant ische toegeeflijkheid had men dus, bij dit flamingantisch feest, veel over het hoofd kunnen zien, was het nu niet juist gebleken dat het voornaamste, het treurspel namelijk, door onvoldoende repetities en een verbijsterende onvastheid in de rolkennis en in het samenspel, onontkomelijk schipbreuk moest lijden, als was het een wrakke Vikingsschuit.... Ik verklaar het volgaarne: bij sommige der spelers en speleressen was er goede wil en, hier en daar, een gelukkig oogenblik; voor de mindere rollen zag ik nauwgezette vertolkers; een paar acteurs zou ik hier graag noemen zelfs, omdat het zeker mannen van talent zijn,... die in stukken als dit zich echter moeilijk thuis kunnen gevoelen. Maar was dit alles voldoende bij de opvoering van een stuk als Gudrun, een nationaal drama, voor het eerst openbaar gespeeld in 1908, sedert het in 1879 werd gedicht en in 1882 met goud bekroond werd?
Een nationaal drama... En hier moet ik in dit verslag eene parenthesis openen; eene parenthesis die een vraagteeken is: in hoever slikken we nog ‘gelegenheids’-stukken, het woord begrepen in zijn ruimsten zin en gezien onder zijn schoonste oogpunt?... Om te beginnen maken we tegenwoordig liever propaganda met tractaatjes en in dagbladartikels, dan met geestdriftige treurspelen.
In Rodenbach's tijd, een volop-romantischen tijd, had men nog iets aan wandelende gedachten; een drama-personage was eene drastische bespiegeling; men ging graag Corneille gemeenplaatsen, en Victor Hugo paradoxen ont- | |
| |
leenen; en bij dat al schoten ziel en stemming en zinnenleven wel wat tekort. Wij, thans, vragen op tooneel iets anders; zijn we niet gekomen om, vanwege het lachen, onze spijsvertering te bevorderen, dan is het eenvoudig - om de kunst; om de kunst zonder preek of leering; om de blijde of folterende kunst. Zeker, wij willen nog wel thesis of systeem slikken; maar om der wille van thesis of systeem? Neen: omdat thesis en systeem tot kunst gegroeid zijn. Daarom dan ook staan we voor louter-nationale drama's, drama's die niets bedoelen dan nationaal gevoel op te wekken, gelijk kikvorschen voor een schaakbord. Was ik een wankelend Franskiljon, dan zou ik naar Gudrun niet grijpen om bekeerd te worden; en ik zou het als Flamingant nooit over mijn hart kunnen krijgen, Gudrun te loven, louter omdat het door Flamingantische gevoelens is ingegeven. En daarom zou Gudrun me dan ook als kunstwerk een hatelijk ding zijn, was ik verplicht er in te zien wat zijne tijdgenooten er in zagen, omstreeks 1880: hoofdzakelijk eene verheerlijking van den Vlaamschen strijd.
Het stuk zou me er niet alleen hatelijk door schijnen: het werd er gemakkelijk belachelijk door. Want al de antiflamingantische rollen erin zijn dan toch wel wat al te ‘gechargeerd’. Het wordt werkelijk melodrama; die vijanden van ons ras worden werkelijk te opzettelijk-slecht voorgesteld, dan dat we ze nog als waardige vijanden zouden beschouwen; en de vertegenwoordigers van ons streven worden dan zóo krijgshaftig edel, schoon en in alles uitmuntend getoond, dat we niet zonder schaamte zouden zijn, zulke schamele afstammelingen te zijn geworden.... Rodenbach noemde zelf de rol, die 't ‘ideaal’ moet verwezenlijken, zijn ‘ouden zeeveraar’. Hoe zouden we dan nog
| |
| |
zulke idealisten durven vieren?... Wij zouden gisteren dus moeilijk Gudrun als nationaal drama hebben kunnen vieren, tenzij...
En hier keer ik tot Aischulos' Perzen terug. Waarom bewonderen wij dat treurspel nog steeds? Geenszins omdat de Atheners erbij leerden, vijandelijken klop te vermijden. Maar omdat, buiten alle politieke beteekenis om, die klachten van Atossa, en die verhalen van den Afgezant, en de vermaningen van David's schim zoo kolossaal menschelijk, en tevens zoo grootsch-voorgedragen zijn, dat een eenigszins-ontwikkeld Botokudo er óok bij huiveren zou. Die Perzen zijn een groot kunstwerk.
En is Gudrun nu ook, buiten een propaganda-stuk een groot kunstwerk....
Gudrun beslaat in de oorspronkelijke uitgave, ruim 200 bladzijden tekst. Bij lezing is er daar geen oogenblik verveling aan gebonden; men volgt gretig; vaak is het aangrijpend-edel of -machtig. Voor de vertooning nu moest men snoeien; en Rodenbach's broeder Fernand, deed het met piëteit. Rodenbach had er zelf toelating voor gegeven: ‘Dit dramatisch gedicht, of beter, het drama erin vervat, en dat er, bij middel van eenige sneden, gemakkelijk kan uitgeslagen worden’.... schreef hij in de inleiding van zijn ‘spel’. Dat snoeien, ten behoeve van een opvoering die niet al te lang mocht duren, bracht echter van lieverlede mee, dat veel van het logische in de handeling verloren ging, en de handeling, in plaats van te slepen, ongelooflijk ras verliep. Men heeft geen idee van al wat er tegenwoordig in zoo'n derde bedrijf gebeurt, waartegenover staat dat het eerste bedrijf uit bijna louter alleenspraken bestaat. Het werkt hinderlijk vanwege
| |
| |
de dramatische ongelijkmatigheid, ook hierom, dat de karakterteekening onvoldoende en soms kinderachtig gaat lijken.... Hetgeen, summa summarum, overlaat, dat Gudrun, voor het tooneel klaargemaakt, een heel jong, heel naïef werk gaat schijnen.
Maar tevens een heel frisch, een heel blij, een echtlevend werk. De noodzakelijke verminkingen konden bij 't verantwoorden der handelingen kwaad doen: het spel verloor er zijn levenden roes, zijn sterken adem niet bij. Dat onervaren drama wint er, van nature, bij wat beroemde draken als macht op de massa uitoefenen. En op die draken, heeft het dan toch zijne groote literaire waarde aan stijl en taal voor. Is het geen reden om Gudrun, boven allerlei poespas dat het notenkrakende en ‘Karel’-roepende publiek van drie-hoog bizonder aangenaam is, op het repertorium te houden?....
Hetgeen niet beletten zal dat ik persoonlijk me liever, in een hoekske met het boekske, buiten den Vlaamschen schouwburg en zijne schreeuwerige acteurs, aan Rodenbach wensch over te geven.
N.R.C., 30 September 1908.
|
|