| |
| |
| |
Een congres
Brussel, 22 September.
Dat is nu reeds twaalf jaar geleden; ik herinner me echter nog goed welk wantrouwen en op welken ingehouden spot het inrichten der Vlaamsche natuur- en geneeskundige congressen, door professor dr. Mac Leod gesticht, onthaald werd. Hoe was het mogelijk, en welk nut kon het hebben, menschen, die heelemaal buiten den ‘strijd’ stonden, geleerden die niets bedoelden dan geleerden te zijn, tot een congres bijeen te willen roepen, dat wetenschappelijk zeker niet hooger zou staan dan andere, Fransche, congressen, en waar de eenige eigenaardigheid van zou zijn, dat het Vlaamsch zou wezen?
Want het was toen aldus in de Vlaamsche Beweging nog gesteld, dat al wat buiten de tucht ging, door de hoofdmannen, de leiders, opgelegd, uit den booze was, en dat die leiders als tegen hen gericht beschouwden, wat niet onder hunne goedkeuring of door henzelf tot stand kwam. De Beweging was nog louter politiek; 't wetenschappelijke ervan was binnen den kring der Nederlandsche taal- en letterkundige congressen gevat; wat zich met ernstige bedoeling, en zonder de minste vijandigheid overigens, uit die congressen losscheurde, omdat hij oordeelde dat hun werking onvruchtbaar was, werd verketterd en bespot: hij liep buiten de schreef, door de toonaangevers getrokken; het leger der gehoorzame korporaals beschouwde hem als een verloren man.
En zoo heeft, voor een jaar of twaalf, de Vlaamsche Beweging eene heele reeks ‘verloren mannen’ uit de rangen
| |
| |
gebannen. Allereerst Vermeylen, die ‘de Kritiek der Vlaamsche Beweging’ dorst schrijven; met hem al de jongere krachten die Vermeylen volgden in Van Nu en Straks en in Vlaanderen, en waar de hoofdmannen van toen, zij die den banvloek uitspraken of die jongeren doodzwegen ten bate van zesde-rangsterren, er thans met fierheid op wijzen, als zijnde de bloem van de plant die zij zoo zorgvuldig hebben gekweekt.
Onder die afgewezen opstandelingen was ook professor dr. Julius Mac. Leod. In Nederland kent men hem zeker als plantkundige. Zijn eeretitel in Vlaanderen is, dat hij onze grootste, onze vruchtbaarste idealist is. Deze eeuwig-misnoegde, deze vader die zijne eigene kinderen verschopt, omdat ze hem nooit schoon genoeg zijn, deze ideoloog die alles versmaadt wat, in botsing met de werkelijkheid gekomen, er maar een van zijn pluimen bij liet, deze man uit éen stuk met zijne gedachten uit éen stuk; deze dweper die niet plooien wil en die, wilde hij het wel, het niet zou kunnen; deze eeuwig-ontmoedigde die aldoor maar nieuwe plannen koestert, te halverwege verwezenlijkt, en 't kind leefbaar bevonden, het aan andere handen overlevert om weer maar nieuwe ontwerpen te bestudeeren: deze idealist, wars en afkeerig van alle werkelijkheid, zal de man zijn die door het Vlaanderen van de toekomst als de grootste harer opbouwers zal geacht worden; het zal bevonden worden dat hij het meeste tot stand heeft gebracht, hij die, stichter der natuur-en geneeskundige congressen, ingever der rechtskundige congressen, driller van geesten en gemoederen, leider van verscheiden geslachten studenten die hij tot geleerde en zelf-bewuste Vlamingen maakte, vader - dwars door alle moeilijkheden heen, langs zijn
| |
| |
weg door zijne eigen vrienden gezaaid - der aanstaande Vlaamsche universiteit, grondlegger, in éen woord, en eerste drager der Vlaamsche beschaving, die ons eindelijk een waardigen rang zal doen nemen in de rij der Europeesche volkeren.
Aan dit alles dacht ik, toen gisteren, aan het slotbanket, prof. dr. Camiel de Bruyne, voorzitter van het twaalfde Vlaamsch natuur- en geneeskundig congres, hulde bracht aan den idealistischen pessimist, aan den weigeren opbouwer onzer toekomst, die prof. Mac Leod heet. En ik dacht er tevens aan dat de vijfhonderd Vlaamsche geleerden, die hier in stilte, maar bewust dat ze hun plicht deden als Vlaming, aan elkander in eigen taal den uitslag hunner studie mededeelden, met een reiner gemoed, met meer vrede in het hart de dagen die komen zullen mochten inzien, dan zij die, onrustig en wanhopig misschien, te Aarlen zochten te redden wat nog te redden was van eene beschaving die eene bastaard-beschaving is, van eene kultuur, die, uit Frankrijk overgewaaid, nooit geheel de onze kon worden, die ons tot onvolledige en onnatuurlijke ontwikkeling doemt, en niet vermocht dan ons als ‘petits Belges’, niet zonder reden, belachelijk te maken. In Aarlen de menschen, die heel goed weten, dat zij dolen, die beter dan wie begrijpen, hoe heel onze eigenaardigheid verloren gaat in eene geestesontwikkeling die met onzen aard niet strookt, maar bang zijn voor het nieuwe dat komt, en vreezen dat zij in de beweging om echte Vlaamsche beschaving ondergaan. Te Sint Nikolaas, waar 't natuur- en geneeskundig congres plaats heeft, die vijfhonderd Vlaamsche geleerden, die niets doen dan zich met hunne wetenschap bezig te houden, maar het in eigen taal doen, wel bewust
| |
| |
dat alle beschaving van boven moet komen, en dat ze hun volk niet beter dienen kunnen dan door aan 't buitenland te bewijzen, dat dit volk eigen ernstige menschen voortbrengt.
Hebben de dichters en prozaschrijvers van Van Nu en Straks en van Vlaanderen in het buitenland, en hoofdzakelijk in Nederland, voor ons volk niet oneindig meer gedaan dan al de taalcongressen? Sedert een twaalftal jaren probeeren onze Vlaamsche geleerden, met mannen als Mac Leod en Verriest aan het hoofd, hetzelfde te doen, binnen de palen van hun kunnen. Dat zij er in slagen wordt bewezen door de aanwezigheid op dit congres van een aantal Nederlanders, waaronder men mij prof. dr. Burger, dr. Muntendam, dr. Mol, dr. Sleeswijk e.a. noemt: een waarborg dat ook wetenschappelijk deze congressen van beteekenis zijn.
Ik ben er heengegaan, - als leek. Want ik beken het graag, met geneeskunde heb ik niets gemeens dan nu en dan eene verkoudheid, migraine, of eene overladen maag, en tusschen natuurkunde en mij is de kracht grooter dan de cohesie. Niettegenstaande dit ben ik gegaan, omdat ik een scepticus ben. Want ik houd niet van halve maatregelen, en het is niet omdat een congres Vlaamsch heet te zijn, dat ik het moet gelooven. Wel kende ik een aantal menschen die er werkdadig deel aan nemen: de praeses eerst, prof. De Bruyne, met zijn rond en bol gelaat en de onderzoekende oogjes achter de brilglazen: een welbespraakt en beminnelijk bioloog, een praktisch man tevens, die zijne Vlaamschgezindheid liever in daden dan in woorden betoont; dr. De Bruycker dan, een oud studiemakker van mij, ongelooflijk naïef in zijne jeugd, en die thans
| |
| |
die naïefheid verbergt achter eene massa donker hoofden baardhaar, maar, niettegenstaande zijn lorgnet, zijne goedige kinderoogen, in schijn zoo lichtgeloovig, niet verbergen kan; dr. Wasteels dan, een wiskunstenaar met een duivelsch-rossen alchemistenkop, een geniale kerel naar het schijnt, en klaarblijkelijk geen kat om zonder handschoenen aan te pakken, ook op wetenschappelijk gebied; en ook nog dr. Vandevelde, een oneindige scheikundige, ook al met veel haar en eene distinctie, die zelfs bij zeer geleerde menschen zeldzaam is, schrikbeeld der Gentsche melkboeren en boterverkoopers, wier waar hij van ambtswege te keuren heeft; en dr. Sano, neuroloog en apostel van het anti-Malthusianisme (hij heeft vier prachtige kinderen); en - ditmaal onder de leeken als ik - Leo Meert, de begaafde schrijver van Jonge Geslachten, die hier te Sint Nikolaas katoen fabriceert; en, last not least, mijn beweegbare en gulle confrater Julius Hoste Jr., die mijne bewondering verwekt door zijne ubiquiteit en zijne medische kennis.
Ik heb geen medische kennis: daarom verzwijg ik u hoe het met de vraag der kankergenezing staat, en met meer dergelijke, hoogst-interessante kwesties. Ik kuier liever in de doode straten van het aller-banaalste klein stedeken rond, dat Sint Nikolaas heet, in afwachting van concerten en banketten. Want die waren er, natuurlijk, bij, en voortreffelijk ook. Een eerste gevolg van geneeskundige studies en congressen is, dat men tegen indigesties geïmmuniseerd blijft. Dat bleek gisteren. En ook, dat men niet tegen een uurtje varens opziet, om een beiaardconcert bij te gaan wonen. Want aldus hebben wij 't congres waardig besloten: we zijn per stoomboot naar
| |
| |
Antwerpen gegaan - een prachtigen tocht! - en vandaar naar Mechelen gestoomd, waar Jef Denijn op zijn overheerlijken beiaard weêr wonderen heeft verricht. Ik hoef over zulk concert niet uit te weiden: ik verwijs u naar hetgeen ik er over schreef naar aanleiding van het taalen letterkundig congres van voor twee jaar, hier te Brussel.
En nu zit ik weêr te huis, Ben half uur hier vandaan wordt een ander heelkundig congres gehouden, een internationaal, en in 't Fransch natuurlijk. Vermoedelijk zullen de wetenschappelijke uitslagen grooter zijn, dan op dit Vlaamsch congresje. Maar wat zal er de toekomst van het Vlaamsche volk aan hebben? Want, er als scepticus heengegaan, ben ik met het geloof van een neophiet teruggekeerd: die mannen verzekeren ons, dat onze hoop verwezenlijkt zal worden.
N.R.C., 24 September 1908.
|
|