| |
| |
| |
Vischteelt in vlaanderen
Brussel, 12 September.
Toen ik gisteren uit Brugge, waar ik te uwen behoeve de tentoonstelling van schilderijen bezocht, die ik hier besprak, terug naar Brussel zou keeren, dacht ik eraan dat mijn trein niet verre van Overmeire voorbij moest, en dat het voor een land als het uwe van eenig belang kon zijn, dat ik onder weg voor een paar uren afstappen zou, en er me heen begeven.
Want er bestaat tusschen Overmeire en Nederland een verband, en dat verband is: de vischteelt. Nederland is een land van visscherijen, waar men, naar ik meen, zich ook ijverig met piscicultuur bezig houdt. In België had zich die studie tot vóor enkele jaren bij zeevisch en zijne bestaansvoorwaarden bepaald. Nu is daar, zoo niet geheel officieel, dan toch onder de aanmoedigende lonken van den minister van landbouw, verandering in gekomen, en men houdt zich ook thans ijverig met vischteelt, en al wat er toe behoort, in zoet water bezig; een legertje geleerden hebben op eigen hand - in afwachting dat de regeering toeschiete, hetgeen over kort zeker wel gebeurt - zich op zoet-water-biologie toegelegd; ze hebben hun ‘station’, gelijk ze in 't Duitsch en in 't Fransch zeggen, te Overmeire ingericht; dokter Rousseau, van Brussel, heeft er een laboratorium; dokter Willem, van Gent, zond over de werkzaamheden een verslag aan den minister; alles is er, wist ik reeds, ijverig aan den gang; weer zou de zuivere wetenschap tot aanmerkelijke oekonomische gevolgen leiden. En het kon wel, docht me, van eenig
| |
| |
belang zijn, u, Hollanders, aan te toonen, hoe men in België te werk gaat om vischteelt in onze rivieren en vijvers tot een maximum te brengen, zuivering der bezoedelde wateren te bewerken, aldus misschien onder de visschen ziekte en overdadigde sterfte te bewerken.
‘Dan maar naar Overmeire’, dacht ik. En ziedaar hoe ik van de lucht in het water val, en nu na luchtvaart over piscicultuur vertel....
Ik stapte af in Wetteren. Want Overmeire ligt niet ver van het vaderland der Wetteraarkens af, en is er door een stoomt ram meê verbonden. Overmeire zelf is een vriendelijk, hier en daar zelfs schilderachtig plaatsje. Er staat op de groote plaats een leelijk bronzen beeld van den Boerenkrijg, dat ik vóor jaren meê hielp inhuldigen, wat aanleiding gaf tot heel wat Vlaamsche leute. Even verder is de groot e vijver, en hier moeten we eigenlijk wezen. Die vijver imponeert door zijne oppervlakte: ruim vijftig hektaren. De aanblik ervan, de boomrijke omgeving, hier en daar eene villa, maken er een gedroomd zomerverblijf van. Ook had men er vóor jaren aan gedacht, er een tweede Spa, of althans een Genval van te maken. Genval is een alleraardigste zomervillegiatuur tusschen Brussel en Namen. Maar te Overmeire is men er niet in geslaagd, en van het grootsche ontwerp blijft thans niets over dan enkele, meer of minder goede, althans mooi-gelegen, hôtels. Hetgeen het voordeel verstrekt, dat men hier in dit verlaten hoekje van honger niet hoeft te sterven; hetgeen anders, op excursie door Vlaanderen, wel eens voor kon vallen, zorgde men niet bij 't heengaan voor 't noodige proviand en anderen drank dan 't zure en lauwe biertje dat men er vindt....
| |
| |
Die vijver biedt nog andere voordeelen, dan louteraesthetische. Wat hij aan dieren en planten bevat maakt hem voor zoölogische en botanische wetenschappen hoogst belangrijk. Voeg daarbij dat hij tusschen twee universitaire centra, Brussel en Gent, in ligt. Er omheen vindt men slooten, moerassen, turfbeddingen, uitmuntende studiegelegenheden. En daarbij, die hôtels, die er voor zorgen dat geleerden er ook ander voedsel vinden dan den gekaapten visch.
Men heeft er dus eene ‘station de biologie lacustre’ gesticht; specialisten, als daar zijn chimisten, dierkundigen, plantenkundigen, bacteriologen, vinden er hunne gading. Evenals voor den landbouw en den boschbouw, zal ongetwijfeld de wetenschap dier menschen oneindig tot de oplossing van een aantal vragen op het gebied van praktische vischteelt bijdragen. Wil de regeering tusschen komen, dan bezitten we weldra een uitmuntend arbeidsveld, een complex van geleerden die, door geen geldelijke beslommeringen teruggehouden, uitslagen bekomen zullen die, in een land waar suikerfabrieken, katoenspinnerijen, rootwater onze rivieren ontvolken en gansch een handelstak te niet doen, voor een deel der bevolking van Vlaanderen eene redding, en voor België in 't algemeen een belangrijke bron van inkomsten zullen uitmaken, behalve dat de zuivere wetenschap er niets dan bij winnen kan. En zoo komen wij tot op de hoogte van landen als Duitschland, die vijf zulker ‘Biologische Stationen’ bezit, Oostenrijk vier, Frankrijk vier, Engeland twee, Rusland zes, Zwitserland twee, Italië één, de Vereenigde Staten die er een aantal hebben, en Spanje dat er thans een op Marokko inricht. Dat lijstje, dat ik naar eene brochure van dr.
| |
| |
Willem meêdeel, vermeldt Nederland niet. Ik weet niet of het bloot eene vergetelheid is...
De geluksster der journalisten bracht me te gepasten tijde in Overmeire: ik trof er iemand aan die, door zijne bijzondere kennissen en zijne bekendheid met de hier verrichte werkzaamheden, me toelaten zou u iets anders mede te deelen dan uitboezemingen over natuurschoon, smakelijkheid van vijvervisch, en gebrek aan zindelijkheid der hierheen-voerende stoomtrammen. Ik kan u inlichtingen geven, die mij zeer hebben geïnteresseerd, en die, hoop ik, u ook wel eenig belang zullen inboezemen, al sta ik niet geheel in voor de wetenschappelijke stiptheid mijner mededeelingen, hoe ik ook tracht zoo goed mogelijk de woorden van mijn zegsman weer te geven.
Ik laat hem dus aan 't woord:
‘Men houdt zich hier hoofdzakelijk bezig met de studie van hetgeen prof. V. Hensen, van Kiel, vóor een twintigtal jaar “plankton” heeft genoemd. Plankton is het complex van dier- en plantaardige organismen dat op zekere diepte der wateren, en niet geheel op den bodem, leeft. Daaronder zijn er van aanmerkelijke grootte; het zijn echter de mikroskopische organismen die de meerderheid uitmaken.
‘Het nut der studie van het plankton is, ook in praktisch opzicht, velerlei. Eerst en vooral: de meeste visschen leven, rechtstreeks of onrechtstreeks, van mindere diertjes, wier bestaan van het plankton afhangt. Men kan dus zeggen dat de hoeveelheid der visschen, die men in een bepaalde plaats kweeken kan, afhangt van het beschikbaar voedsel, en dus van de hoeveelheid plankton. De belangrijkheid, quantitatief, van het plankton wordt aldus bewezen.
| |
| |
‘Qualitatief is de belangrijkheid al even groot. Elke visch bevindt zich meer of minder goed bij een bijzonder voedsel; de samenstelling van het plankton eener bepaalde plaats kan dus het kweeken van een bepaalde vischsoort bevorderen. Samengaande studie van vischdiëet en planktonsamenstelling, kan dus bij vischteelt van groot belang zijn.
‘Plankton kan organismen bevatten die, als parasiet, voor den visch hoogst schadelijk kunnen zijn, en, behalve individuëele, ook epidemische ziekte ten gevolge kunnen hebben: nieuw arbeidsveld dus, waarvan de gevolgen in het oog springen.
‘Ook de plantaardige stoffen van het plankton zijn van het hoogste belang. Het chlorophyl of bladgroen verandert inorganische stoffen in organische, die den visch ten bate komen; het wazemt tevens zuurstof uit, die 't water met lucht vermengt, en aldus tot het in 't leven houden der visschen bijdraagt.
‘Andere, mikroskopische, plantsoorten vervullen eene andere, zeer belangrijke rol: zij zetten, door gisting, het organisch “déchet” weêr in minerale, assimilabele stoffen om, en werken aldus in belangrijke mate tot biologische zelf-reiniging der wateren meê. Wateren, door allerlei vuilnis bezoedeld, worden aldus gezuiverd door mikroörganismen, naar welks bestaan men zelfs den aard der bezoedeling vaststellen kan, en die de vermenigvuldiging van sommige visschen, door 't omzetten tot nuttige bestanddeelen, bevorderen kunnen; anderzijds zullen ze echter schadelijk kunnen worden; de gisting kan een deel der noodige zuurstof opslorpen en 't leven der visschen onmogelijk maken: eene dubbele vingerwijzing weêr,
| |
| |
waar de praktijk haar voordeel aan heeft.
‘Ziedaar’, ging mijn zegsman voort, ‘wat hier onder meer gedaan wordt. Het programma, gevolg van wat ik u grosso modo heb verteld, komt dus in een “station” als deze op 't volgende neer: 1o. de ontwikkeling, de levensvoorwaarden, de natuurlijke voeding en de voortteelt, in een woord: de biologie der zoetwater-visschen; 2o. de biologie der planten en der dieren die, behalve de visschen, in zoet water leven, in hun verband tot de visschen; 3o. de ziekten der visschen; 4o. de bijzondere studie der waterloopen in opzicht van herbevolking en vermeerdering hunner opbrengst; 5o. biologische studie van bezoedelde wateren en van hunne zuivering. - Dat programma wordt hier, met talrijke bijbezigheden, als grond der studies beschouwd. Geen wonder dat er voor de praktijk van het biologisch instituut te Overmeire veel te verwachten is, en dat uwe lezers er ook wel het belang van begrijpen zullen.’
Hier nam ik, na dankzegging, van mijn vriendelijken inlichter afscheid; de onzindelijke stoomtram, na een smakelijk maal in een der hôtels, bracht me te Wetteren terug; ik vertrok weêr naar Brussel, zonder dat één Wetteraarsken me gestoken had. En....
Ziedaar, lezer, mijne incursie op het gebied der piscicultuur. Ik hoop dat ik u niet al te zeer heb verveeld. Zoo ja, wil me dan vergeven: ik hou zoo van goede riviervisch!....
N.R.C., 13 September 1908.
|
|