| |
| |
| |
Brugge in beeld
Brugge, 10 September.
Onder de loensch-gele herfst-zon, schuin tusschen 't grauw der logge wolken, en na de vlaag, die samen de straten overspoelden van vloeiend zilver en bleek goud, de ‘doode maged’ Brugge....
Ik weet niet welk geniepig heimwee, welke haast perverse hartstocht den gevoeligen Vlaming telken jare hierheen voert, hem op zekere dagen, vooral tegen 't einde van den zomer, lokt naar het grauwe en groezelige reiewater en de moe-slanke gevels die er nauw in spiegelen, hem hunkeren doet naar het kwezelig en verdacht leven achter die groene ruitjes en de vaak gesloten luiken - eene inbeelding die hem niet loslaat; - hem de lange, lijze, lamme wijzen van den Halletoren in de ooren zingt zóó, dat hij er henen moet.
Ik zit hier in den loodzwaren, zwoelen regenmantel te dampen, eene onverdraaglijk pijnlijke moeheid in mij, onder 't gluiperig licht dat op de natte huizen als 't ware gaat kleven. En nooit is Brugge me zóó desolaat voorgekomen. Over de groote plaats niets dan druilerig-sluipende voorbijgangers. Een schraal miezerig meisje, dat, scheef-gegroeid, een overgroote hoedendoos voortzeult. Het schrille gefluit van een bakkersjongen. Een ziek-voortsukkelende hond.... En daarboven, melancholiek en snikstootend als kwam het uit overoude tijden, een deuntje van Peter Benoit dat, blij-bedoeld, hier weent als 't herdenken van weelde in onmacht.
Romantiek der oud-Vlaamsche steden. Gisteren nog, Gent,
| |
| |
onder gelijke veege zon stoer en wrokkig. Brugge heden, week en verlegen en ongezond-weemoedig, in dezen armzaligen namiddag, dat lam en al te geel licht de natte straten als met oud zilver kleedt, en dat ze niet gulden kan maken. En heel het beeld van ons verleden, dat, waar we heel ons heden in erkennen...
Ik wil niet voortgaan op dezen toon. Die loome, regengedrenkte mantel uitgetrokken, dat ik mijne schouders vrij moge voelen. En getracht, u getrouw verslag te geven van de tentoonstelling waar ik vandaan kom, en die het misschien gedaan heeft, dat Brugge me heden zoo verveeldmistroostig en ziek-moe heeft gemaakt.
‘Brugge in Beeld’, heet het, en het is eene ‘wederlandsche tentoonstelling van schilderijen’. Weet eerst en vooral dat ‘wederlandsch’ een Brugsch neologisme is voor ‘internationaal’. En weet tevens, vermits we nu toch aan 't vitten zijn, dat deze tentoonstelling het zeker niet waard is, dat gij er de reis van Rotterdam naar Brugge om maken zoudt... Ja, gewis, zij is het die mij onontkomelijk moe en mistroostig maakt, hoofdzakelijk. Want, nietwaar, wat stelt men zich niet voor van iets dat, vollediger dan in eigen taal, in 't Fransch heet: ‘Bruges - Ses peintres. Exposition internationale’. Men dacht aan de vroegere expositie der Primitieven, glorieuzer gedenkenis. Men herinnerde zich die van het Gulden Vlies. En men verwachtte, even smaakvol gekozen en geschikt, het beeld van Brugge door de geschiedenis der schilderkunst heen, van aan de ‘Madonna van kanselier Rollin’ af, zooals Van Eyck ze schilderde met de vaart perspectief op den achtergrond, tot op heden toe, bij den zwoel-evocatieven Khnopff. Men hoopte dat heerlijke: Brugge in de kunste- | |
| |
naarsziel, van in de Middeleeuwen tot op onze impressionistische dagen. En men meende dit hier, na 't Gulden Vlies en de Primitieven, insgelijks door baron Kervijn de Lettenhove ingericht, en dáarom juist even degelijk, te mogen verwachten.
Helaas, het heeft niet mogen zijn. Men is begonnen, al wat niet ‘du dernier bateau’ was, te gaan weren. Slechts schilders van na '80 - gelijk men in Holland zeggen zou - hebben mogen meedoen. En internationaal is het alléen vanwege een paar Nederlanders, twee-drie Engelschmans en een Hongaar, behalve enkele Duitschers. Al 't overige is Belgisch, en dan nog niet overal van eerste gehalte.
Men ziet het: eene teleurstelling van belang, een emmer koud water gevoegd bij de regenvlaag van daareven. En, bij nader onderzoek, méer dan een emmer koud water: een werkelijk stortbad.
Want wat is hier in groote meerderheid? Onoogelijk en onmogelijk, gelikt en geflikt amateurswerk, ideaal voor handelaars in export-geschilder, duurzame herinnering voor Angel-Saksers op reis die een staalken willen meedragen van Brugge gelijk zij het hebben vermogen te zien; gevelkens en reitjes, kantwerksters en melkvrouwtjes, in het traditioneele décor, gelijk het hoort voor menschen die Brugge beter uit Baedeker en gekleurde prentbriefkaarten dan uit eigen voelend in- en medeleven kennen. - Geen wonder, dat men desperaat-wrevelig, knorrig-moe uit deze tentoonstelling zou komen, en geheel wanhopig, zoo niet een paar zeer hooge kerels, en enkele mindere, u een dieper inzicht, een innigeren indruk, een schoonere gewaarwording kwamen mededeel en uw wrok in een wegenden, maar dan toch ziek-zoeten weemoed kwamen keeren....
| |
| |
Het spijt me, onder die ‘kerels’, noch Willaert, noch Tremerie, noch Wijtsman, noch Reckelbus, noch Middeleer, noch De Sloovere te mogen noemen; en het spijt me te meer, dat die menschen vér boven de meerderheid staan en dat ik de opgevoerde techniek en de knapheid van hun werk naar waarde weet te appreciëeren. Maar wat is, hetgeen ze hier toonen, méer, dan een meer-of-minder-getrouwe weêrgave van wat hun oog, niet wat hun innerlijk wezen, trof; en wat is het dat het oude Brugge van, b.v., het oude Veurne onderscheidt, tenzij juist dat heel bij zonderinnerlijke, dat zeer innige, dat men niet aldus, niet zoo intens en ook geheel anders, in andere Vlaamsche steden gewaar wordt?
Dat geheimzinnig-hiëratische, dat grootsche en verwelkte, dat somptueus-verstofte: het treft u onmiddellijk in het middenpaneel van Fernand Khnopff's groot drieluik: ‘Souvenirs d'autrefois’. Dit is niets dan het doodsbed van eene in brokaat-gekleede doode heilige. En het is, zonder daarom maar eenigszins literair te worden, heel het Brugge dat een artiest, ook buiten tandgevelkens en zwaantjes-in-het-grachtje, in de atmospheer, in het traditioneele leven der stad gevoelt. En dát, zie, noem ik, ‘Brugge in Beeld’.
Hetzelfde mag gezeid worden van 't groote doek van Baertsoen, onzen weemoedigen aristokraat. Ja, dit wordt meer dan een stadgezichtje. De dorre herfstblaren op dien plompen kaaimuur geven méer dan het najaar aan; en dat diepe water, dieper dan wat men van de lucht vermag te zien, teekent meer, en doelt onbewust hooger, dan op de bloote weêrgave der werkelijkheid. Ook hier is Baertsoen éen onzer hoogste, éen onzer ‘verbreedenste-kunstenaars’
| |
| |
geweest.
Onmiddellijk na hem mag wel de archaïseerende Hannotiau, helaas te vroeg gestorven, vernoemd, en ook Omer Coppens, al is zijne kleur me soms druk en hinderlijk. 't Zelfde kon gezeid van een Franz Charlet, die overigens heel zuiver gevoeld is. Heerlijk van stillen vrede en ernst, een eenvoudige akwarel van Pirenne, waarnaast Horenbant den naam van ‘plezanten vuurwerk-afsteker’ ruimschoots verdient... Sobie, wat ál te krachtig; Gilsoul, soberder dan gewoonlijk; een paar nog al dilettanterige vreemdelingen... En dan blijven alleen nog een paar etsers te noemen: Frank Brangwyn, als altijd overweldigend grootsch, en uw scherpe, uitdrukkelijke en fijne Graadt van Roggen. Er zijn ook beeldhouwwerken: een Leopold II (natuurlijk); een naakt meisje dat ze in den tocht hebben gesteld, vlak bij een venster; verder een paar werkjes van Karel Lateur, broeder van Stijn Streuvels. En men vraagt zich af wat dit al met ‘Brugge in Beeld’ te maken heeft....
Nadat ik buiten de tentoonstelling was gekomen, ben ik het deurtje daar naast binnengetreden. O, 't lokaal is er heel wat minder mooi ingericht; de muren zijn er wak; maar men vindt er Van Eyck's en Memlinc's, en Gheeraerdt David's, en Hugho van der Goes'. Dit is namelijk het Stedelijk Museum. En, al ziet men er de schilderijen heel slecht, vergeleken bij 't geen men in 't naastgelegen lokaal ziet, al te goed ziet...
De rest laat ik er u bij fantaseeren. Want, moest ik u vragen, zelfs zonder dat ge ‘Brugge in Beeld’ hadt bezocht, wát het beste, zuiverste beeld van Brugge is, gij zoudt zeker, à priori, zonder restrictie antwoorden, wat ik zeggen zou. Al beken ik nu ook dat er wellicht bij
| |
| |
Memlinc of bij David geen enkel gereproduceerd plekje te identificeeren ware....
Nog deze laatste inlichting. De vereeniging die deze tentoonstelling heeft ingericht heet ‘Artis’, evenals Amsterdam's dierentuin.
N.R.C., 12 September 1908.
|
|