dringend geval, de voorloopige kredieten aan de Kamer onderworpen zien. Dit werd echter afgewezen.
Ook artikel 11, dat door de bestaande wetgeving geheel wordt gedekt waar het tot moeilijkheden aanleiding kon geven, werd, zonder veel bezwaar, gestemd. Het luidt in hoofdzaak:
‘De algemeene rekening van de kolonie wordt bij de wet vastgesteld, na onderzoek door de rekenkamer.’
Voor artikel 12 had de regeering volgenden tekst voorgesteld:
‘De kolonie mag geene leening sluiten, geen kapitaal of interesten van eene leening waarborgen, geene werken uit buitengewone middelen uitvoeren, indien zij daartoe niet is gemachtigd door eene wet.’ Gereedelijk werd er bijgevoegd: ‘Wordt het echter door den kolonialen dienst of dringende buitengewone uitgaven geëischt, dan mag de Koning, zonder voorafgaande toelating, interestdragende bons op de schatkist vernieuwen of in omloop behouden, betaalbaar ten uiterste binnen de vijf jaar. Die bonus op de Schatkist mogen de tien millioen franken (15 millioen, had de regeering gevraagd) niet te boven gaan.’
Op art. 13, over de concessies, kom ik straks terug.
Artikel 14 wordt, niettegenstaande verzet van Denis, die de militaire hoven onder de wet wilde plaatsen, aldus gestemd: ‘De burgerlijke en militaire gerechten worden bij decreet ingericht. - De ambtenaren van het openbaar ministerie oefenen hun ambt uit onder gezag van den minister van koloniën.’
Na eenige woordenwisseling over den ambtsduur wordt ook art. 15 op den tekst der kommissie als volgt aangenomen: