| |
| |
| |
Nog Kongo
VI
Brussel, 15 Augustus.
Toen ik gisterennamiddag zoowat om half vijf naar de Kamer ging, om nog een eindje zitting te hooren, en te zien hoever de zaken stonden, was ik niet weinig verwonderd, in de breede gang die naar de perstribune leidt, een man te vinden, die geenszins de gewone, goede, dekoratieve en gedecoreerde huissier was, die zoo vaderlijk-goedgevig en zoo majestueus-deftig over zijn legertje journalisten regeert. Hier stond iemand, die in plaats van den grauwen, cosmetiek-puntigen snor en de uitdagende imperiale, een slordigen knevel en een tweedaagschen stoppelbaard, die in plaats van de jas met zilveren knoopen, de fraaie gouden keten, opgesloofde hemdsmouwen en een afgewasschen blauwen voorschoot vertoonde. Maar dit was nog het verwonderlijkste niet; onderscheiden emmers water versierden den vloer, en - 't allerergste - de citroen-houten stoelen, die ons 't gemak van hun zate bieden aan de dito houten tafels, waar we, bij haastige aangelegenheden, de literatuur onzer kopij op uitspinnen, hadden het linoleum verlaten, om op het effen blad van voornoemde tafels te beter de harmonie hunner lijnen te toonen. - Vreezende dat een gek gebruik had gemaakt van de afwezigheid onzes vaderlijken huissiers, om hier de rust van ons journalistiek meubilair, wie weet met welke bedoelingen, te komen storen, ondervroeg ik hem vrij barsch:
‘Wat gebeurt hier dan?’
De man die, een zeemvel in de hand, de pooten eener
| |
| |
tafel van alle stof bevrijdde, zag op met zachte, grijze,diepzinnige oogen, en antwoordde mij lakonisch, sybillijnsch, en, docht me, met eene symbolistische bijgedachte, - iets als een held van Ibsen -:
‘Opruiming vóór den schoonmaak.’
Ik dacht bij me zelf: een anarchist ongetwijfeld, en spoedde, tot mededeeling aan de argelooze confraters, de perstribune binnen... die ik, tot mijne, verbazing, leêg vond. Ik zag beneden in het hemicycle, waar hol eenige stemmen klonken. Vijf, zes huissiers veroorloofden er zich eene houding, die ik niet dan laakbaar kan noemen. Eén had de vrijpostigheid gehad, zich neêr te vleien op het kussen dat gewoonlijk den heer Woeste, minister van state, ontvangt. Twee anderen gingen voor de grap een worsterpartijtje aan, alsof ze les bij Demblon hadden genomen. Een vierde vleide met een nonchalant doek het mahoniehout van 's heeren greffiers schrijftafel. Een vijfde bezag zich in een zakspiegeltje en telde zorgvuldig de haartjes van zijn kin. En de zesde hief, te mijner eere, schril als bij nacht 't alarmsignaal van een stoomschip in nood, al fluitend de wijze aan van: ‘Susse is getrouwd!’
Toen ik weêr in de gang kwam, vroeg me leuk-weg de man met het zeemvel:
‘Hebt ge 't gezien?’....
Ik snelde de trappen af, op zoek naar uitlegging. Hoe, de zitting eindigt nooit vóor half zes, en nu reeds alles leêg! Was er een katastrophe voorgevallen, een hooggeplaatst persoon gestorven? Had het ministerie zijn ontslag genomen, de Koning het Parlement ontbonden? Of was de vacant ie lucht de heeren te machtig geworden?... Ik
| |
| |
zoek overal, vind niemand, zelfs niet den gewonen grenadier-van-wacht... Dan maar gauw naar eene bevriende redactie, die mij 't geheim ontsluieren zou.... - Hetgeen me, waarde lezer, ettelijke franken en eenig tijdverlies, behalve eene lichte hoofdpijn heeft gekost, vermits 't ontsluierde geheim een ongehoopt goed nieuws uitmaakte, dat vooral journalisten bij recht en bij plichte waren, behoorlijk onder mekaar te vieren.
't Goede nieuws, gij kent het reeds uit de telegrammen: de geheele Kongowet is in eerste lezing gestemd. Nog een goede week voor de tweede lezing en het stemmen der buitengewone begroot ing, en dan hebben we tot in October vrijaf... Gij kunt denken welke steen van 't hart der aanwezigen geheven werd, van volksvertegenwoordigers als van persmenschen en publiek, ja hoofdzakelijk van dat der ministers, toen gisterennamiddag, om 4.16 uur Greenwichtijd, voorzitter Cooreman in de blijde stilte de volgende woorden liet vallen:
‘Mijne heeren, onze agenda is uitgeput. (‘Ik ook’, zei bij zichzelf minister Renkin.) Verlangt nog iemand het woord?’
Ik weet niet of men gejuicht heeft: ik was niet aanwezig en heb vergeten het te vragen. Maar ik stel me heel goed voor dat de tocht, door al de geloosde zuchten van verlossing teweeg gebracht, geweest zal zijn als wanneer Euros en Notos elkander boven het vlak der Zoutzee ontmoeten, zooals Homerus vertelt...
Heel de wet dus gestemd: het beste bewijs dat ieder er toch genoeg begon van te krijgen. Maar dan ook: welk bewonderenswaardig ‘coup de collier’, welke haast antiparlementaire poging, om alles vlug en goed af te maken,
| |
| |
en dit niettegenstaande een onoverwinnelijke tegenkanting, eene vleeschgeworden obstructie, uit geest en hart van sommige socialisten niet te wortelen. Hebben we nog deze week niet gehoord hoe drie kwartier lang gezel Demblon het over het nut en de voordeelen van het Parlementarisme, als abstract stelsel beschouwd, had, zonder eenig verband met de loopende bespreking, en zonder andere aanleiding dan eene boutade van minister Renkin? Zag men hem den volgenden dag geen plezier in schelden vinden, waarbij hij zelfs door zijne vrienden verloochend werd. Men moet den kwaden wil in de ziel geroest hebben om aldus nog op te durven treden. Gelukkig heeft de oppermachtige drang der Kamer, een drang waar ook de partijgenoot en van Demblon aan hebben gehoorzaamd, gezegevierd, en hebben we 't wonder beleefd, in drie dagen - zes zittingen - een en twintig wetsartikelen te zien bespreken en stemmen!... O, stond maar telkens de onoverwinnelijke vacantie aan de deur!
Nu moet wel gezeid worden, dat een aantal dier artikelen tot geene discussie, als ondergeschikt zijnde, aanleiding gegeven hebben. Ik som ze maar gauw op:
Zoo: art. 17, dat verklaart: het gerecht wordt in naam van den Koning uitgeoefend, en deze heeft recht op vrijspraak en vermindering van straf;
art. 17bis: de Koning wordt door een goeverneur en één of meer vice-goeverneurs vertegenwoordigd;
art. 19: er wordt een ministerie der kolonies ingericht; de minister der kolonies wordt door den Koning benoemd en ontslagen; hij maakt deel uit van den Ministerraad (en wordt, volgens de bespreking, door België be-taald);
| |
| |
art. 21: aangaande de bevoegdheden van den kolonialen raad (raadpleging over elk dekreet, tenzij in spoedeischende gevallen; en hetgeen volgt uit weigering of goedkeuring);
art. 22: de koloniale raad vraagt aan de regeering alle inlichtingen die hij nuttig acht voor zijne werkzaamheden. Hij mag haar wenschen voorleggen;
art. 23: de Koning sluit de verdragen betreffende de kolonie;
art. 24: de betrekkingen van België met de vreemde mogendheden ten opzichte van de kolonie behooren tot de bevoegdheid van 's rijks minister van buitenlandsche zaken.
Dit alles biedt weinig nieuws of onverwachts aan: deze bevestigen voor Kongo wat in de meeste koloniale mogendheden geschiedt. Evenzeer de, ook aangenomen, artikelen 25, 26 en 27, die, zonder belangrijke, uitzettende of restrictieve discussie, de wederzijdsche uitoefening van het gerecht in de kolonie en in het moederland bepalen: uitvoerbaarheid der authentieke akten in België als in Kongo; kracht van gewijsde in de kolonie van Belgische vonnissen in burgerlijke en handelszaken, en omgekeerd, mits enkele waarborgen voor het Belgisch gerecht; het exequatur gegeven door de burgerlijke rechtbank van de plaats waar de tenuitvoerlegging moet geschieden; (art. 25); - al wie, vervolgd wegens een in de kolonie gepleegd misdrijf, in België wordt gevonden, zal er voor de Belgische rechtbanken overeenkomstig de koloniale strafwet, maar onder Belgischen wetsvorm terecht staan, tenzij hij verkoos, of het openbaar ministerie het vorderde, dat hij naar de koloniale rechtsmacht zou worden verwezen; wie, vervolgd wegens een in België gepleegd misdrijf in
| |
| |
de kolonie gevonden wordt, wordt aan het Belgisch gerecht onderworpen; de vonnissen in strafzaken van het Belgisch gerecht of van dat der kolonie, hebben op beider grondgebied plicht van gewijsde en zijn er van rechtswege uitvoerbaar; straffen van zes maanden kunnen desverlangd in België worden ondergaan; (art. 26); - in alle zaken is de beteekening van de gerechtelijke en van de buitenrechtelijke akten, bestemd voor personen die hunne woonplaats of hun verblijf hebben in de kolonie, in België onderworpen aan de algemeene regelen betreffende de beteekening van de akten, bestemd voor personen die hunne woonplaats in den vreemde hebben. En wederkeerig. Echter treedt, bij voorkomend geval de minister van kolonies op in de plaats van den minister van buitenlandsche zaken. (Art. 27), Het was wel te verwachten dat niemand oppositie zou stellen tegen artikel 29: ‘Behalve van de vlag en het zegel van België, mag de Kongo-kolonie gebruik maken van de vlag en van het zegel waarvan de Kongostaat zich bediend heeft.’ Even weinig protest lokken artikelen 30 en 31 uit: ‘De dekreten, reglementen en andere akten, die in werking zijn in de kolonie, behouden hunne verbindende kracht, met uitzondering van de bepalingen die in strijd zijn met deze wet en ingetrokken zijn’, en: ‘Telken jare wordt aan de Kamers, in 's Konings naam, een verslag aangeboden over het beheer der kolonie. Dit verslag wordt aan het ontwerp van begrooting toegevoegd. Het bevat alle inlichtingen die geschikt zijn om de volksvertegenwoordiging op de hoogte te stellen van den staatkundigen, economischen, geldelijken en zedelijken toestand van het Belgisch Kongoland.’
Ziedaar wat zonder belangrijke discussie gestemd werd.
| |
| |
Gij merkt op dat er niet veel meer overblijft. Waar echter nog over te spreken valt - ik bedoel: waar ik nog over te spreken heb, wil dit verslag volledig zijn - is heel wat gewichtiger, en gaf dan ook tot verder-gedreven bespreking aanleiding. Ik kom er morgen meer breedvoerig op terug: deze brief wordt te lang, en is dan nog zoo weinig verkwikkelijk, dat ik mijn ijver niet voor een twintigtal uren temmen zou... En dan vertel ik u tevens iets van het Vlaamsch in de Kamer, en van de wijze waarop Demblon met de journalisten denkt om te mogen springen. Want na Rome, na Berlijn, hebben ook wij ons parlementair pers-geval... Mocht België, met het Parlement dat het bezit, achterblijven? Mocht Demblon achterblijven bij zijne scheldende confraters aan de Spree en aan den Tiber?...
N.R.C., 18 Augustus 1908.
|
|