en emstig-levends, met de passie van wat men hardnekkig wil. Wel ware dit heel vermoeiend indien het moest blijven duren. En wat zou het buitenland wel zeggen van een Belgisch Parlement dat zijne taak ineens zoo ernstig opneemt!
In tegenwoordige omstandigheden is het echter eene weldaad, vermits het werk niet alleen betrekkelijk-vlug voortgaat, maar er heel degelijk bij blijft. En zoo mogen we uitblazen, binnen een paar weken reeds misschien, als de socialisten maar gaan inzien dat ze bij hunne obstructie niets winnen dan schadelijke supplementaire zittingen, daar ondanks alles en wat zij ook doen mogen, Kongo toch, en in dezen zittijd nog, binnengepalmd wordt...
Maar laat mij tot artikel 7 terugkeeren, dat ter bespreking was toen ik u mijn laatsten brief schreef.
Zooals gij u misschien herinnert, luidt het:
‘Eene akte des konings werkt niet, tenzij ze is medeonderteekend door een minister. De uitgaven op het fonds van vijftig millioen zijn aan deze bepaling onderworpen.’
Gelijk ik u zei, is de tweede volzin ingegeven door een amendement des heeren Hijmans, die echter de handteekening van den minister eischte vóór dat de uitgaven gedaan worden. Het dubbelzinnige in den tekst der regeering is, dat die handteekening kan gegeven worden na dat de uitgave reeds geschied is, en het gevolg dat er, in geval er ditaangaande tusschen koning en minister oneenigheid bestaat en deze laatste door zijn ontslag alle verantwoordelijkheid van zich afweert, de houding van den koning tegenover het parlement tot onwettelijkheid aanleiding geeft. Als de heer Hijmans zegt: ‘De koning mag over de vijftig millioen, waarvan de regeering den budgetairen aard erkent, niet beschikken dan na onderteekening van