| |
| |
| |
Nog Kongo
IV
Brussel, 6 Augustus.
Het is niet zonder eenige pralerij en den trots om een lang niet gemakkelijke overwinning, dat de regeering in een handige samenvatting het nieuwe Grijsboek, behelzende de stukken tusschen Engeland, de Vereenigde Staten van Amerika en België aangaande Kongo gewisseld, en dat gij hebt aangekondigd, den lande heeft bekend gemaakt. Dat Grijsboek schijnt dan ook een belangrijke toegeving vanwege Engeland in te houden, en de heer Davignon, onze minister van buitenlandsche zaken, moet zichzelf, niet zonder eenige verbazing, maar met heel wat zelfvoldaanheid, een heel sterk en heel fijn diplomaat zijn gaan vinden, nu hij oogenschijnlijk den, eerder taaien, Sir Edward Grey heeft vermurwd, laat staan tot murwheid toe heeft geklopt, gelijk men op een beefsteak klopt om ze malsch te krijgen.
O, ik ga de spitsvondigheid van sommige Kongo-hatende bladen niet vernieuwen, en achter de woorden van het Engelsche ministerie van buitenlandsche zaken meer zoeken dan er voor elk onschuldig menschenoog in te lezen staat. Ik wil niet de minste schalkerij, niet de minste dubbelzinnigheid zien in iets, dat in den grond niet meer dan logisch, niet meer dan billijk is. Op het punt waar ze zoo prat opgaat heeft de regeering inderdaad een overwinning behaald, een overwinning, die in den grond rechtvaardigheidszin, en niets meer, vanwege Engeland bewijst. Want ik geloof aan de goede trouw, evenzeer als aan den
| |
| |
zin voor billijkheid van de Engelsche regeering, als ze schrijft: ‘Het Londensche Kabinet dringt op het vaststellen van een datum voor de afschaffing van de belasting in arbeid niet aan, op voorwaarde dat zonder uitstel maatregelen worden getroffen om het lot der inboorlingen te verbeteren, en dat hun vrijheid van beschikking over de natuurlijke voortbrengselen hunner gronden erkend worde in de interpretatie van bestaande of toekomstige concessies.’ Men ziet: Engeland bekent eenvoudig dat men een moeilijke vraag als die van belasting in arbeid zoo maar niet ineens uit den weg ruimt. Het doet daarom geenszins aan het recht dat het meent te bezitten, tusschen te komen naar believen, en wanneer het haar goed zal dunken, afbreuk. Alleen dus een verademing voor België, zonder dat daarom de last maar eenigszins lichter wordt...
Er is echter veel erger in het Grijsboek, de zaak van arbitrage, waar ook nog oneenigheid over bestaan blijft, terzijde gelaten; er is namelijk de grond-zelf der zaak, het betwisten van het recht dat de mogendheden, die de akte van Berlijn onderteekenden, hebben zouden, zich met de Kongo-zaak bezig te houden.
Gij weet dat Engeland en zijn bemoeiingen hierbij steunt op artikel 34 dier akte, dat luidt:
‘De mogendheid die van nu af aan een grondgebied op de Westkusten van Afrika, buiten de bestaande bezittingen, in beslag wil nemen, of die, zonder er nog te bezitten, aan wil koopen, zal, evenals wie een protectoraat op zich zou nemen, de respectievelijke akte vergezeld doen gaan van een bekendmaking aan de mogendheden, onderteekenaars van deze akte (van Berlijn) om aan deze Staten toe te laten, in voorkomend geval, haar bezwaren te opperen.’
| |
| |
Nu zegt Sir Edward Grey: ‘België, Kongo overnemend, verkeert in zulken toestand.’ ‘Gij vergist u volkomen’, antwoordt minister Davignon.
Wie van beiden gelijk heeft, zal ik niet trachten uit te maken. Maar ik wil er alleen op wijzen dat, als de regeering verzekert dat hoegenaamd geen verschil in zienswijze tusschen Londen en Brussel bestaat, dit toch wel een beetje overdreven is, en dat, zoo Engeland een billijke toegeving gedaan heeft, het daarom geenszins afziet van een politiek, die voor ons allesbehalve geruststellend is, maar ons tevens allicht een Kongoleesche regeering van eerlijkheid en stipte navolging der verdragen waarborgt.
Neem me niet kwalijk dat ik voortga, u tamelijk uitvoerig met de Kongo-kwestie bezig te houden. Verre van een Deus ex machina te zijn, die het journalistieke evenwicht in dezen komkommertijd moet herstellen, heeft de nadere bespreking, artikel na artikel thans, van voorhandig wetsvoorstel een belang, dat zelfs de verveling van lange en lastige zittingen in het Parlement moet doen vergeten. Dat belang geldt niet alleen België, en het is noch als Belgisch vaderlander, noch als uitermateplichtbewust correspondent-uit-België dat ik u bij deze Augustus-hitte met zulke lastige lektuur kom vervelen; het is veel meer als ethisch-politisch historicus, voor zoover het den journalist past zulken titel aan te nemen, vermits het hier aangaat te toonen, hoe men een koloniale charter maakt in het begin der 20e eeuw, op het oogenblik dat men geen kolonies meer sticht vermits er geen beschikbare gronden meer zijn, op het oogenblik ook dat allerlei sociale stroomingen Europa doorvaren, het begrip van ver- | |
| |
overing en in-bezit-neming plaats maakt voor gevoelens van menschelijke gelijkheid en individueel recht, en dat niet alleen sentiment, maar ook ethnographische wetenschap waarschuwen voor al te voorbarig oordeel over beschavingswaarde en Europeesche superioriteit.
Ik verliet gisteren de Kamer van volksvertegenwoordigers op het oogenblik dat over artikel 8 gestemd werd, om mijn schade in te halen en u te schrijven over de bespreking van artikelen 1 en 2. Thans zie ik in de bladen en hoorde ik gisteren nog van mijn politieke kennissen dat men werkelijk vooruit wil; zoodat men in éen zitting vier gewichtige artikelen heeft gestemd, en bij zulken ijver het nieuwe - het vijfde - voorstel tot verdaging, door gezel Destrée voorgedragen en verdedigd, wel heel onnoodig en haast belachelijk werd, te meer dat het argument ertoe: het nieuwe Grijsboek, de bespreking ad aeternitatem kon verschuiven.
We waren dus bij 't stemmen, op den tekst der regeering van artikel 3, gebleven. Artikel 4, niettegenstaande hevig verweer, ondergaat eenzelfde lot. Ik gaf er u den inhoud van op: Zeven leden worden tot een bestendige commissie, onder voorzitterschap van den procureur-generaal, door den koning benoemd onder personen - volgens de Kommissie der XVII, ook niet-Belgen - die, op het grondgebied der kolonie verblijvende, door den aard van hun ambt of van hunne bezigheid bijzonder geschikt zijn te zorgen voor de zedelijke en stoffelijke levensvoorwaarden der inboorlingen; jaarlijks geven zij verslag aan den Koning over de maatregelen, ten bate der inboorlingen te nemen; ook individueel hebben ze recht van aanklacht.
Dit artikel, ingegeven, ten deele, door de tusschen- | |
| |
komst der christelijke (bepaaldelijk Roomsch-Katholieke) zendelingen, had vooral dit tegen zich, dat de benoeming bij alle uitsluiting door den Koning zou geschieden, en van een zulkdanige commissie, die overigens sedert 1896 in feite bestond maar bitter weinig nut had gesticht, niets te verwachten was. Lorand had dan ook een ander voorstel: vier leden slechts, bij helfte door Kamer en Senaat te benoemen, en die inspecteurs uitzenden zouden. - Zijn tekst hield het niet tegen dien der regeering, die aangenomen werd.
Artikel 5 luidde in den voorloopigen tekst:
‘De koning oefent de wetgevende macht uit door middel van decreten, behalve ten aanzien van de onderwerpen die bij de wet zijn geregeld of zullen geregeld worden.
De decreten worden uitgevaardigd op voorstel van den minister der koloniën.
Een decreet is eerst verbindend na zijne bekendmaking.’ Minister Renkin verduidelijkte nu gisteren:
‘De rechtsmacht wordt in Kongo dus uitgeoefend door de verantwoordelijke ministers (decreten), door het Parlement (wetten), en door den goeverneur-generaal (ordonnantiën). ‘Hij nam verder, tot grootere gerustheid, een amendement aan dat luidt: “De gerechtshoven zullen geen decreet toepassen dat strijdig met de wet zou zijn”; terwijl uit de diskussie duidelijk bleek dat decreten wèl door wetten, wetten nooit door decreten konden worden teniet gedaan. Een amendement van Vandervelde wilde uitoefening der rechterlijke macht door den Kolonialen Raad. Hijmans deed uitkomen hoe ongrondwettelijk, en tevens hoe gevaarlijk zulks zou zijn, vermits de minister aldus alle verantwoordelijkheid ontwijken zou en schuil kon
| |
| |
gaan achter den raad. Zoodat het stelsel der regeering, dat, zooals het in de memorie van toelichting op het oorspronkelijke wetsontwerp heet, “het grootst mogelijke koloniaal zelfbeheer” bedoelde, en geformuleerd was als volgt: “De wetgevende macht in België's koloniale bezittingen berust bij den Koning”, zonder meer, na den tegenstand, in kommissie en Kamer ondervonden, moest buigen onder dat van een parlementaire overmacht, en de Koning geen wetgevende macht bezitten zou dan naar gelang de Kamer het zou toelaten.
Over de vraag, in hoeverre onderscheid zou bestaan in wetgevende en uitvoerende macht, werd niet beslist. Over die uitvoerende macht luidt artikel 6 als volgt, en werd zonder tegenstand gestemd:
‘De uitvoerende macht berust bij den Koning.
Zij wordt uitgeoefend door middel van reglementen en besluiten.
De hoven en rechtbanken passen de reglementen en besluiten slechts toe, voor zoover deze strooken met de wetten en de decreten.
Een reglement van algemeen bestuur of besluit is eerst verbindend na zijne bekendmaking.’
Terwijl ik deze regelen schrijf is de bespreking van artikel 7 aan den gang. Daar heet het:
‘Eene akte des Konings werkt niet, tenzij ze is medeonderteekend door eenen minister, die daardoor er zich aansprakelijk voor stelt.’
Onder het beheer der vroegere bepalingen van het wetsontwerp gaf dit artikel in de kommissie der XVII aanleiding tot eene zeer belangrijke bespreking. Hoe zou men, o.a., de ministerieele verantwoordelijkheid begrijpen?
| |
| |
Tegenover wien bestond ze? Wat bekrachtigde ze? - Thans zijn regeering en kommissie overeen gekomen, in Kongo een stelsel in te voeren, waarbij deze vragen opgelost worden volgens het Belgisch Staatsrecht.
Sedert dien is echter een feit tusschengekomen, dat nadere bepaling van de ministerieele verantwoordelijkheid en van 't koninklijke recht eischte: de jaarlijksche drie millioen van het Leopoldsfonds, die als vergoeding door de bijvoegelijke akte den Koning worden toegekend; de heer Hijmans heeft dan ook een amendement neêrgeleid, waarbij deze gelden niet, dan bij medeonderteekening door een minister, mogen gebruikt worden.
Dit amendement wordt door de regeering overgenomen in dezen zin, dat het eerste lid van het artikel wordt:
‘Eene akte des Konings werkt niet, tenzij ze is medeonderteekend door een minister. De uitgaven op het fonds van vijftig millioen zijn aan deze bepaling onderworpen.’
Zoodat geen cent van het Leopoldsfonds zal worden uitgegeven, zonder dat de minister aansprakelijk en de wetgeving erkend zullen zijn.
Morgen schrijf ik u wat van het artikel geworden is.
N.R.C., 9 Augustus 1908.
|
|