| |
| |
| |
Nog Kongo
III
Brussel, 5 Augustus.
Het is, in dit ondermaansch tranendal, nog geen gewoonte, nog geen gemeenplaats geworden, de ziekte eene weldaad te noemen. Wel geldt het soms als vrome troost voor wie onwel zijn; liefst houdt men het echter met eigen struische gezondheid.... Ik deel gewoonlijk in de groote meerderheid van dezen die zich liefst niet krank gevoelen. Verleden maand ben ik echter niet geweest, zonder de ongesteldheid, die me hardnekkig plaagde, zoo niet welkom te heeten, dan toch zeer dragelijk te vinden: zij hield me immers voor een tijdje van het Parlement en de Kongo-bespreking af, en dwong me tot eene, weliswaar niet plezierige, vacantie, maar dan toch eene vacantie, - die ik anders, dank zij onze kamerleden, zeker niet zou hebben gesmaakt.
Want thans staat het vast: behalve de welgekende millioenen, kost Kongo ons de parlementaire vacantie. De vertegenwoordigers des volks ‘kennen hun plicht’, en 't schijnt dat onze senators, onder invloed van welk serum weet ik niet, van ongeduld branden, evenzeer hun ijver te toonen.... Dit alles brengt ons vast tot in October. En daarom ben ik maar blij, vind ik het eene weldaad, dat ik ziek geweest ben en dus vacantie genoot, juist op het oogenblik dat men nog altijd in 't gezanik der algemeene discussie onderging, om beter te worden tegen dat de bespreking, thans aan gang, der artikelen begon, m.a.w., tegen dat het interessanter, scherper-omlijnd,
| |
| |
degelijker zou worden.
Want onze edelachtbaren toonen eindelijk, dat ze ook wel practisch kunnen zijn. Het debat verliest er niet bij, integendeel. En de toegevingen, die 'k voorspelde, van koning en regeering, bezorgen ons misschien nog eene zeer aannemelijke koloniale wet. Althans, wat tot op heden gestemd werd is eerder bemoedigend, altijd aangenomen dat koloniseering voor ons een noodzakelijk kwaad is, waar we niet langer aan ontsnappen kunnen.
De N.R.C. heeft in mijne afwezigheid stipt en nauwkeurig in 't beknopt 't gebeurde weergegeven. Laat me toe er even op terug te keeren, en u te wijzen op de beteekenis van 't geen tot op heden gestemd werd.
Artikel 1 der charter luidde in het ontwerp als volgt (wij deelen den officiëelen tekst meê):
‘Het Belgische Congoland heeft eene persoonlijkheid, onderscheiden van die van het moederland.
Het wordt door afzonderlijke wetten beheerscht.
Het actief en het passief van België en het actief en het passief der kolonie blijven gescheiden.’
Bij dezen tekst rijzen natuurlijk verscheiden vragen.
Hoever strekt, namelijk, de ‘persoonlijkheid’ der Kolonie? En hoe moet men de geldelijke zelfstandigheid interpreteeren?
Het eerste punt werd in de Kommissie der XVII indertijd druk besproken. Aanvankelijk kwam het in het ontwerp der regeering niet voor. Waar zij bedoelde dat ieder jaar de begrooting der ontvangsten en uitgaven zou worden vastgesteld door den Koning, bracht het verzet ertoe, haar volgend amendement neer te doen leggen: ‘Alle koloniale bezitting van België is als rechtspersoon onderscheiden
| |
| |
van het moederland.’ Het woord ‘rechtspersoon’ werd echter door de Kommissie verworpen. ‘Het denkbeeld zou schijnen enkel overeen te komen met eene opvatting, eene instelling van privaat recht,’ zegt de heer de Lantsheere in zijn verslag. Het woord ‘persoonlijkheid’, zonder verdere bepaling, scheen beter aan de inzichten der Kommissie te beantwoorden, met deze bedoeling dat het gevolg van deze wettelijke bepaling de volstrekte scheiding van België's aktief en passief en die van Kongo is. Nader omschreven nog wordt het begrip ‘persoonlijkheid’ door minister Renkin, onzen aanstaanden Minister der Kolonies, in zijne redevoering van 22en Juli: De Kolonie heeft eene burgerlijke persoonlijkheid, maar haar grondgebied maakt in zijn geheel deel uit van het nationale grondgebied. Gevolg ervan is, dat geene Belgische wet in Kongo kan worden toegepast, dan na eene speciale wet. Het feit der overneming doet alle vorige speciale wetten te niet.
Over dit punt werd de Kamer het eens met de regeering. Aldus werd dan ook besloten en over de twee eerste alinea's van het artikel gestemd.
Voor wat de geldelijke zelfstandigheid aangaat, vond de regeering minder bijval, en werd ze zelfs door hare beste vrienden in het ongelijk gesteld.
‘Betreffende de schuld van den Staat is het stelsel, dat de Kolonie ongewaarborgde leeningen kan doen, zooals er ook leeningen kunnen zijn, welke België zal willen waarborgen,’ zegt het verslag; m.a.w.: België is tot het waarborgen niet verplicht, maar bijzondere wetten kunnen hulp verleenen. Dit aangaande de toekomstige schuld der Kolonie, naar willekeur gedekt of niet door het moederland. Maar de oude schuld, de schuld van vóor de overneming,
| |
| |
die voor twee jaar nog slechts 41 millioen, en heden 114 millioen bedraagt? De thesis der regeering is: nemen we Kongo over, dan zijn we Kongo's erfgenaam, voor het passief als voor het aktief. Dus moeten wij de oude schuld betalen. Dit is echter slechts ten deele waar, vermits het beheer van Kongo, afgescheiden van het Belgische, wel degelijk het aktief behoudt, en dus ook wel het passief te zijnen laste mocht nemen. En daarenboven, als de Kommissie der XVII, zonder toenmalig protest der regeering, bevestigt, dat het patrimonium van België en dat van Kongo gescheiden blijven, dan was hare bedoeling, natuurlijk, dat ze 't steeds geweest zijn. Dit is overigens de interpretatie van niemand minder dan oud-minister Begerem, hierin bijgestaan door het gezag van een Woeste die verklaarde: ‘België is niet meer aansprekelijk voor de oude als voor nieuwe schuld van Kongo’, en eindelijk zijn amendement gestemd zag, dat luidt:
‘De dienst der Kongoleesche rente blijft bij alle uitsluiting ten laste der kolonie, tenzij als eene wet er anders over beslist.’
Dit is eene eerste neerlaag voor de regeering geweest, en een eerste waarborg voor België. Dat iemand als Woeste er het vaderschap van dragen wil, is hoogst kenschetsend.
Wat van artikel twee gewerd is minder breed. Men zou het zelfs heel eng vinden, verloor men het bijzondere van het geval uit het oog. Dit artikel luidt:
‘Alle inwoners der kolonie genieten de rechten, gevestigd door de artikelen 7, §§ 1 en 2, tot 16, § 1, 21, 22 en 24 der Belgische Grondwet - met toevoeging in genoemde artikelen 9, 10, 11 en 22, van de woorden: “of het decreet” aan het woord “wet”.
| |
| |
De Belgen en de vreemdelingen, tot beschaafde landen behoorende, genieten de burgerlijke rechten, gevestigd bij de wetgeving der kolonie, doch hun persoonlijk statuut blijft beheerscht door hunne nationale wetten.
De inboorlingen van Afrikaansch ras, zoowel die van de kolonie als van de naburige landstreken, alsmede de vreemdelingen, die bij decreet met hen zijn gelijkgesteld, zijn aan de genoemde wetgeving en aan hunne nationale gebruiken onderworpen, voor zooveel deze niet strijden met de wetten en decreten en de openbare orde niet krenken. Wat hen betreft, zullen, binnen korten tijd, de zakelijke rechten en de persoonlijke vrijheid door wetten worden geregeld.’
Ik ga er mij niet mee bezighouden, u de in de eerste alinea aangehaalde artikelen der Grondwet over te schrijven. Weet alleen dat hierbij vrijheid der drukpers, recht van vereeniging, gelijkheid der landstalen, voor blanken zoowel als voor negers, zoo niet uitgesloten - de wetgever kan hierin voorzien -, dan toch principieel over het hoofd worden gezien. Reeds in de Kommissie der XVII werd druk over die eerste alinea gesproken en getwist. Niet zonder moeite kwam ze tot den, zeer restrictieven, tekst van hierboven. Er u de lijdensgeschiedenis van verhalen, zou me te ver leiden; het zij genoeg u te zeggen, dat bij het elaboreeren de Hollandsche wetgeving in ruime mate tot voorbeeld strekte: in een toenmalig voorgestelden, uitvoerigen wetstekst wordt de organieke wet voor Nederlandsch-Indië (2 September 1854) en die voor Suriname (1868) duchtig geplunderd, terwijl de ervaring, door u in een lang tijdverloop opgedaan, ook voor ons het beperkende van het ontwerp vergoelijken moet. - Later oordeelde
| |
| |
men het niet noodig, de toepasselijke Grondwetsartikelen in terminis te herhalen, en zoo ontstond het eerste paragraaf van artikel 2 der charter-edict echter zonder eene geniepige wijziging, er buiten de Kommissie der XVII om aan toegebracht. Die Kommissie had namelijk in haar tekst de gelijkheid der talen bevestigd - art. 23 der Grondwet. - In den tekst der regeering verdwijnt plots deze bepaling. Gij kunt wel denken dat op het feit, eerst door de Vlaamsche Gazet opgemerkt, bij de bespreking der laatste dagen in de Kamer niet zonder eenig rumoer gewezen werd. Zooals echter te voorzien was, is een amendement van de regeering zelf, verduidelijkt door een sub-amendement des heeren Bruynincx, alles weer goed komen maken: zooals ge ten gepast en tijde hebt gemeld, is het gebruik der talen vrij; bijzondere wetten of dekreten zullen de rechten van Belgen als van inboorlingen binnen de vijf jaren regelen; wat van algemeen belang is, zal in 't Nederlandsch en in het Fransch, beide met officieel karakter, afgekondigd worden.
Voor 't geen vrijheid der drukpers en recht tot vereeniging aangaat, gij kunt wel denken dat zij niet zonder protest vanwege socialisten als van liberalen werden verworpen. De eerste alinea van het regeeringsvoorstel, met toevoeging der bepaling aangaande 't gebruik der talen, werd dus in haar geheel behouden en goedgekeurd. Ook de tweede. De derde insgelijks, nadat een aantal, socialistische en radikale, amendementen, met betrekking op de bescherming van wezen en arbeid der negers, afschaffing van arbeidsdwang door den Staat of de vennootschappen opgelegd, bezettingsrechten der inboorlingen, innen der belastingen door gedwongen deelneming aan openbare werken
| |
| |
of beslag-leggen op persoonlijke vrijheid, na hevig protest verworpen waren geworden.
Met artikel drie, aangaande de plichten en rechten van den Goeverneur-Generaal, ging het er kalmer toe. Slechts éen amendement, door den Kongo-reiziger Vandervelde neergeleid, en de bescherming van den Goeverneur-Generaal over het grondbezit der negers inroepende, wordt voorgesteld en - afgewezen.
Thans loopt het over artikel 4, en... weer gaat het er niet malsch toe. Artikel 4 bepaalt dat eene bestendige Kommissie van zeven leden, uitsluitend door den Koning te benoemen, ‘belast (wordt), over het geheele grondgebied der Kolonie, te zorgen voor de bescherming der inboorlingen en de verbetering van hunne zedelijke en stoffelijke levensvoorwaarden.’
De bespreking over dit artikel is nog niet geheel afgeloopen. Ik kom erop terug bij de stemming...
Ziedaar hoever de zaken staan. Men ziet het: er is eerder winst. Moge 't aldus voortgaan!
N.R.C., 8 Augustus 1908.
|
|