De week van het paard
Brussel, 19 Mei.
Heel de week reeds: Concours hippique; gisteren: Military Paper-Hunt; en overmorgen: jacht rit van het regiment der Gidsen....
Is het dit heerlijke Meiweêr, de gisting van leven, het streven der sappen, het plotseling ontbotten van al de bloemen, het weelderig tieren van al de heesters, de hartstochtelijke trillers van al de vogelen; is het de verjongende blijheid die in al de oogen blinkt, de nieuwe drift naar vrije en overdadige beweging, het herboren, physisch-geluk van ruim-ademende longen en aangehitste zintuigen; is het soms de lente, de lente die als een krachtbewust jongeling zingt en lacht en uitspat in heerlijke daden die, sedert onheuglijke tijden, voor den triumph van het paard de schoonste dagen van het jaar kiezen? Bestaat er, onbewust, in den geest der menschen, een verband tusschen de herlevende, als verbaasd blijde Natuur, en ‘la plus noble conquête’, het dier dat de mensch zich bij uitstek tot krachtuitzetting en nobele vreugde, tot verbreeding van eigen vermogen en tuchtmeter voor eigen macht, tot verruiming en als rem zijner energie gekozen heeft? Is er eene harmonie in ons, eene rhythmische wet, die ons dwong, voor de verheerlijking van het paard den luister der Lente te kiezen?.....
Ik hou van het paard, gelijk Van Deyssel van het proza houdt. Ik zeg het in allen ernst, zonder eenige bijbedoeling, dan dat het me toelaat het lyrisme, dat hier uit ging barsten, weêr in te zwelgen, en voor het enthoesias-