Ruusbroec
Er is spraak, aan Jan van Ruusbroec, onzen grooten mysticus, ‘ierst een devoet priester ende capelaen te Bruesel in Brabant, in Sinte Goedele Kerke,’ die, willende ‘hem doen uter menichte vanden luden,... overmits den toedoen van enen anderen oec devoten ende rikeren capelaen die her Vranc van Coudenberghe, stichtte tot harer beider behoef ene matelijcke habitacie, suit oest van Bruesele, of eene mile int wout van Sonien, in een dal dat hiet gronen dal,’ - er is spraak, zeg ik, aan dezen vader van het Nederlandsche proza, tevens een onzer machtigste dichterszielen, op de plek zelf die hij tot een afgetrokken leven had gekozen, en waar hij zijne meeste boeken schreef, te Groenendael, midden in 't Zoniënwoud, met hulp en onder patronaat van de regeering, een waardig gedenkteeken op te richten. De zaken staan reeds zóo ver, dat Maurice Maeterlinck, de, nogal onbeholpen, vertaler der ‘Chierheyt der geestelike Brulocht’, bij de inhuldiging eene - natuurlijk Fransche - redevoering zou uitspreken. Daar heeft nu wel niemand iets tegen. Maar niet te minder is de kwestie gerezen: en de Vlaamsche taal, door Ruusbroec geschreven en verheerlijkt, wat doet men er meê, bij deze plechtigheid? Of is Ruusbroec misschien eerst een glorie voor België, daarna eerst voor Vlaanderen? - De vraag werd door den knappen volksvertegenwoordiger Adelfons Henderickx aan den bevoegden minister, Baron Descamps, gesteld, en door het goedkeurend gemompel der Kamer gesteund. - Wij zijn benieuwd te zien wat zal gebeuren, en... wie men met eene Vlaamsche redevoering belasten zal. Want