pointilleerende neo-impressionisten verklaarden meesters diegenen welke nog steeds door het publiek werden verguisd, en die misschien niet zonder argwaan en vrees op het werk neêrzagen van leerlingen als Signac, Pissarro, Sisley, Luce, Cross. Machtige kleurgenieën, buiten alle school-gezindheid, buiten alle dogma, stonden tevens op. Rodin had reeds met zijne ‘Bourgeois de Calais’ het volk verbijsterd; Cézanne, Gauguin, Van Gogh wekten den schaterlach der menigte en den angst igen ernst der kunstminnaars. En in Frankrijk werden nieuwe, zeer eigenaardige talenten wakker: Charles Guérin, Bernard, Cottet, Blanche, Denis... Ik citeer ze zoo maar door mekaar, gelijk de ‘jongeren’ van dien tijd ze hier in België in ééne liefde begrepen. En ook hier werd het een heroïsche tijd. ‘Les vingt’ dreven de gewaagdste theorieën, en ook eigen gevoel en uitdrukking, ten uiterste.
‘La Libre Esthétique’ zette in breederen zin hun werk voort. Thans zijn die jongeren op hunne beurt meesters geworden, en vieren hun zilveren bruiloft met de kunst, met hunne hartstochtelijk-beminde, heldhaftig beleden en verdedigde kunstopvatting. En waarachtig, ze mogen ze met fierheid vieren, te meer dat ze zich meer dan ooit jong, veerkrachtig, strijdvaardig en zelfbewust gevoelen.....
Bij deze zilveren bruiloft mochten de genoodigden niet ontbreken. En ze zijn talrijk opgekomen; eerst de oudste vrienden en verwanten: Monet, Raffaëlli, Renoir, Rodin, Degas, Bernard; dan de dichtere familieleden: Bonnard, Miss Cassan, Denis, Guérin, Guillaumin, Luce, Signac, Vuillard; ook verwanten van 't verdere buitenland: de Hollanders Toorop en Hart-Nibbrig, de Spanjaards Regoyos