stamt, is een werk vol echtheid en zonder groot-doenerij. Anders helaas met ‘Le Chemineau’, dat bij zien en lezen me, behalve 't genot van sterke en goed-gespierde verzen en kloeken dramatischen bouw, met niets dan ontstemming om holte van het sentiment en romantische onnatuurlijkheid der omstandigheden bezorgde.
Nu hoopte ik wel: muziek kan veel goed maken; wie weet of Xavier Leroux me niet met Jean Richepin en zijn groote gebaren verzoent...
Ik kende Leroux uit een lyrisch drama van hem, hier vóor jaren opgevoerd, naar Longfellow's ‘Evangeline’. De herinnering is er nog slechts heel flauw aan: het werk is in grijze tonen gehouden, heel stemmig. 't Herdenken vermooit het misschien, maar ik hervoel het nog steeds als iets delikaats, iets fijns, - wat weggedoezeld wel bij gebrek aan personaliteit, maar dan toch niet beteekenisloos. Mocht ik er uit hopen dat een juist natuurgevoel, het noodzakelijk veralgemeenen der karakters gepaard aan minder-driftige innigheid, Richepin's pathos intiemer-menschelijk zou hebben gemaakt?
- Nu is het wel geene ontgoocheling geweest, maar...
Zeker: er is eene fijnere atmospheer om het werk gekomen. Wat vroeger haast geheel aan het décor was overgelaten geworden, zingt u hier, heel stemmig, uit de muziek tegen. Heel veel fijnheid in de weergave der natuurtafereelen, zonder te vergedreven imitatie der natuurgeluiden daarom: echte impressiemuziek, die niet ophoudt stemmingsmuziek te zijn. - Dat munt nu wel niet uit door overweldigende persoonlijkheid; het kon evengoed, bv. van Bruneau zijn. Maar banaal wordt het toch wel nooit, noch onelegant.