Leid, bid ik u, uit deze woorden niet af dat Franschen en Vlamingen vooralsnog vijandige broeders waren. De jongere Vlaamsche schrijvers hebben nooit den invloed der ‘Jeune-Belgique’ ontkend; en wat zouden Verhaeren, Maeterlinck, De Coster, Demolder, Eekhoud geweest zijn zonder de Vlaamsche natuur, de Vlaamsche mystiek, de Vlaamsche traditie, de Vlaamsche legende, de Vlaamsche schilderschool, de Vlaamsche literatuur zelfs - Conscience en Hiel hebben Eekhoud geïnspireerd -? Maar er ontbrak iets tusschen beiden. Er was eenerzijds misschien wel wat geringschatting. De Vlaamsche Beweging had anderzijds eenigen afkeer geschapen.
Thans is dit, en ik hoop: voorgoed, gedaan. Gisteren immers zag ik, naast den zeer gedistingueerden, zeer edelen Franschen dichter Iwan Gilkin, de vergadering door onzen algemeen beminden, algemeen geachten Prosper van Langendonck, den voorzitter der Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen, voorgezeten. Is dat, nu wij een ministerie voor schoone letteren hebben, met een dichter aan het hoofd, die niet beter vraagt dan een goed, een vaderlijk minister te zijn, geen goed teeken? Wij zijn nu eenmaal, Vlamingen als Walen, officieel ‘Belgen’. Dan ook maar samen werken, nietwaar, als het het gemeene-best aangaat.
Dat daar nu gisteren definitief een aanvang mee gemaakt is, was wel de vermelding waard. Eene indiscretie om te eindigen. In een paar hoofden rees de vraag of het niet wenschelijk ware, een ‘centraal comité der schoone letteren’ in België te stichten, dat, deels uit Fransche, deels uit Vlaamsche schrijvers bestaande, rechtstreeks in verband zou staan met den minister, evenals b.v. het ‘Comité supérieur d'Hygiène.’ Gisteren werd voor-