dringen?
Deze man, met zijn misprijzenden, gedesabuseerden Caesarkop, aristocratisch door zijn meerderheidsbewustzijn, verzorgd aan hoofdhaar en baard, en waaraan de matte wassen kleur der laatste maanden, en 't slechte vet dat de wangen veerkracht benam, het uitzicht gaven als van een moeden autokraat over een decadentierijk, deze man, die traag en weigerig stapte en gebaarde, gaarne zijn schouders ophaalde met een ‘à quoi bon?’-beteekenis, en scheen te regeeren als een vermoeid dilettant: deze man was een hardnekkig werker, éen dier duistere en wroetende werkers gelijk de katholieke partij er veel telt, die zonder groot talent merkwaardige uitslagen bekomen, en vooruitziendheid door de strengheid der methode vervangen. Zulk man was ex-minister de Smet de Naeyer, zulk man was ex-minister de Favereau. En zóo was ook de doode van gisteren.
Dat werk? Het doel dier werkzaamheid? Ge weet: ik heb me voorgenomen, bij deze open groeve geen kwaad te spreken. Eén ding wil ik zeggen: zoo de katholieke partij het ten onzent nu haast vijf-en-twintig jaren aan de regeering uithoudt, dan is het dank deze hardnekkige en stelselmatige werkzaamheid, met het oog op dat éene doel: de partij aan de regeering te houden, niettegenstaande alles.
Dat zulk doelwit niet tot groote staatkunde leidt, dat het ministers van middelmatig talent, onder zulke tucht gevormd, eerder tot mindere politici dan tot hoogere staatsmannen vormt; dat het breedere belangen, binnenen buitenlands, opoffert aan ‘esprit de clocher’ en kleinzielige beweegredenen, dat het, waar partijbelang boven