| |
| |
| |
Vlaamsch in het onderwijs. - Een nieuw voostel
Brussel, 18 December.
Ik ben al te dikwijls verplicht geweest u hier te spreken over de ‘Association flamande pour la vulgarisation du français en Flandre’: eene vereeniging die zich bedriegelijk Vlaamsch noemt en geen doel heeft dan een zeer ongelukkigen, anti-demokratischen, onlogischen en nadeeligen toestand in Vlaanderen voortdurend en onveranderlijk te maken. Dien toestand kent ge: eene geheel verfranschte aristocratie - en ik spreek hier ook van de geld- en nijverheids-aristocratie, - eene bourgeoisie die niets begeert dan die aristocratie na te apen, gaan zich meer en meer, door de taal en door den geest, van het volk afzonderen; de klove tusschen de maatschappelijke lagen gaapt dieper en dieper; het negeeren der volkstaal schept wanstaltige maatschappelijke verhoudingen, stoort allen gedachtelijken en zelfs praktischen omgang, houdt het volk van alle hoogere kultuur af; het na-apen van al wat Fransch is, maakt niet alleen belachelijk: het heeft voor de ontwikkeling der hoogere standen eenzijdige en belemmerende gevolgen; het erkennen en uitroepen van het Fransch als nationale taal in Vlaanderen of zelfs maar als algemeene omgangstaal, berust niet alleen op een grove leugen: het is onvaderlandsch, vermits het de krachten der natie 't zij breekt of ontzenuwt - bij de, onlogisch-, onpaedagogischopgeleide burgerij, n.l. -, 't zij verwaarloost of vijandig maakt, - bij 't werkvolk, van werkelijk-praktisch onderwijs, door 't onverstand der leidende klassen, ver- | |
| |
stoken, dat door 't gevoel der afstanden, van de houding dier zelfde klassen nog aangekweekt en verdiept, aan 't haten en muiten gaat. Ik overdrijf den toestand niet: wat de Vlaamsche Beweging ook hebbe gedaan, het doel en de reden van haar bestaan, die zijn: het Vlaamsche volk van hoog tot laag op het ontwikkelings- en beschavingsstadium der overige naties brengen door 't aankweeken van besef zijner eigen waarde en zijner eigen nooden, door de kennis van eigen ziel en geest, van
eigen kunnen en willen, dat doel heeft ze nog lang niet bereikt, omdat ze te veel en te lang op zijpaadjes is gaan dwalen en zich met beuzelarijtjes heeft beziggehouden, omdat ze te lang hare sociale rol voor partij- en clubgeest vergeten heeft, en het taal-liefhebberen-onder-mekaar er te veel kern en bezigheid van is geweest. Die toestand is door de Vlaamsch-gezinde wetten weinig veranderd, omdat die wetten vooralsnog niet tot natuurlijke krachten, tot volksenergie zijn verwerkt, tot het eigenlijke volk zelfs weinig zijn doorgedrongen, en 't bewust-zijn van hunne logische noodwendigheid nog niet ontwikkeld is tot op het punt dat ze als eeuwige natuurrechten,als verschijnselen van een uit den aard onaantastelijk wezen zouden gelden.
Die toestand zal bestaan, zoolang de vervlaamsching der hoogere, en vooral der verder-ontwikkelde kringen niet als een logische plicht door hare beste vertegenwoordigers zal worden aangezien; zoolang, m.a.w., eene volledig-Vlaamsche Hoogeschool de logiek-van-den-geest bij advokaten, artsen, notarissen, bij al de geleerden die met het mindere volk omgaan, ook de logiek-van-het-hart niet zal hebben gewekt, en de eenheid in de taal, de eindelijk-gewaardeerde en geliefde taal, ook meer eenheid
| |
| |
in voelen, ook meer toenadering onder de maatschappelijke lagen niet zal hebben bewerkt. En het zal juist de Belgische politiek der toekomst moeten zijn, dit te verwezenlijken, om tot socialen vreden te komen, die vooruitgang en geluk verzekert. Hetgeen dan ook de socialisten begrepen hebben door de vraag der Vlaamsche hoogeschool op hun programma te stellen...
Dat die toestand nu, die pijnlijke toestand, verdedigers, zelfs openlijke verdedigers vindt, moet u niet verwonderen. De Belgische gemakszucht alleen zou reeds voldoende zijn om het uit te leggen, zoo er geen diepergaande redenen voor bestonden, onder meer het zeer sterk kastengevoel, dat, door het eenzijdig onderwijs geholpen bij ons nog steeds heerscht. Vooruitstrevende gedachten zal men bij ons in burgergezinnen niet ontmoeten, tenzij bij hare leden die hoogere studies hebben gedaan en dan natuurlijk liefst tot het uiterste gaan. Onze burgerij is niet alleen behoudsgezind uit routine en liefde voor het gezette: hare naijverige bewondering voor al wat maatschappelijk hooger staat maakt ze minstens zoo conservatief als wie bij conservatief zijn alle eigen voordeel verdedigen. Ik deed het u vroeger reeds opmerken: onze Belgische kamer bestaat naar den geest, niet uit klerikalen, liberalen en socialisten, maar veel meer, vooral als sociale vragen behandeld worden, uit werklui- en intellectueelen (socialisten en jong-katholieken) tegenover burgers (het gros van liberalen en katholieken); uit verdedigers der verst-gaande sociale eischen en - 't zij tusschen haakjes gezeid - ook over 't algemeen der Vlaamsche eischen in hunne hoogere inzichten, tegenover, zoo niet laudatores der vergangen tijden, dan toch in-voor- | |
| |
zichtige berusters, die niet gaarne in hun ge rusten toestand worden gestoord.
Ziedaar dan ook waarom de noodlottige toestand van Vlaanderen natuurlijk verdedigers moest vinden, en waarom die verdedigers, die weten voor een zeer gezonde, zeer kloeke, zeer overtuigde massa vooruitstrevende Vlaamsch-gezinde Vlamingen te staan, list tegenover kracht stelden, en de werende vereeniging, die volgens hun bedoeling den bestaanden toestand moet redden en behouden, ‘Vlaamsche’ Vereeniging, ‘Association Flamande’, noemden. Waardoor zich dan ook eenige brave lui, steunende op de ontegenzeggelijke waarheid, dat kennis van het Fransch een Vlaming practische meerderwaardigheid bijzet, beet lieten nemen, en, uit behouds-geest, lid werden van hetgeen bij de onstuimige Flaminganten weldra de ‘Vulgaire’ kwam te heeten.
Dat de ‘Vulgaire’ nu, in hare conservatieve Fransch-dolheid, met hardnekkigheid tegenwerkt alles wat verandering kon brengen in hare voornaamste handlangers: het zeer onvolmaakt-vervlaamschte, naar den geest Fransche Middelbaar Onderwijs, en het geheel-Fransche Hooger Onderwijs, spreekt vanzelf. Haar streven is dan ook, dat de gestichten voor M. en H.O. als 't kan nog Franscher zouden worden. Zij weet, dat wijzelf, bewuste Vlamingers, alles van het onderricht, van geestelijke opleiding te verwachten hebben en verwachten; al hare energie wordt dan ook aangewend om - met de beruchte woorden van Woeste - te ‘Bewaren, Verbeteren, Verhinderen’: te bewaren, n.l. wat Fransch is, dat Fransch-wezende te verbeteren, en te verhinderen, dat het ón-Fransch zou worden. En zulke bezorgdheid blijkt dan ook uit al hare daden: ze bleek
| |
| |
met den wanhoop des doods uit haren strijd tegen het wetsvoorstel-Coremans op de gestichten van vrij M.O. Nu dat wetsvoorstel, onder vorm van eene interpellatie over den stand der werkzaamheden van de bijzondere kommissie waar 't wetsontwerp naar verzonden werd, in de Kamer weer aan de orde kwam, en er een onbeleefd antwoord van voorzitter Schollaert uitlokte, nu gaan de ‘Vulgarisateurs’ weêr aan den trok, ditmaal met den list van royale vrijgevigheid.
De leden dus der Association-met-den-langen-naam - zoo worden ze in Vlaanderen ook wel genoemd - hebben een algemeene vergadering gehouden, en op die vergadering heeft de oud-rector der Gentsche Universiteit, prof. Paul van Wetter, een voorstel gedaan, dat volgens bevriende bladen, prachtig verdraagzaam is - een geestige onwaarheid! - en uitmuntend de strekking der Association kenschetst - ditmaal de waarheid, helaas!
Ik heb de eer, prof. Van Wetter te kennen. Het schijnt dat hij een bekwaam jurist is. Maar als rector was hij achterdochtig, streng en geenszins breed van inzichten. En ook als mensch kan men verzekeren: Als er zich in dat breed grofgebouwd hoofd, onder het korte, bruin-rosse kroeshaar een begrip, een princiep heeft vastgeankerd - naar wijze, stelt men zich voor, van een bloedzuigende echel - zal geen beredeneering dat begrip, dat princiep nog losmaken. De geest van prof. Van Wetter moge uitmuntend georganiseerd en gevuld zijn, plooibaar en uitzetbaar is hij niet. Zeer intelligent naar de oude opvatting van het woord, die schranderheid synoniem maakte van groote belezenheid, is hij het veel minder in den modernen zin van het woord, die intelligentie in het bevattings- | |
| |
vermogender zenuwen en het verwerkingsvermogen van het brein stelt. Ik wil nu niet zeggen, dat het brein van prof. Van Wetter versteend zou zijn, of ingericht als een waskoek in een bieënkorf. Ik zeg alleen, dat hij zeer hecht aan hetgeen voor hem eene waarheid is, dat hij die waarheid zal verdedigen zelfs als hij er begint aan te twijfelen, en dat hij alle mogelijke middelen zal gebruiken om die waarheid ook door anderen te doen deelen, met systematisch-kouden ijver, gelijk zijn geest koud-systematisch is. Prof. Van Wetter is vooral - neem het woord nu ook maar eens in den goeden zin, als ge wilt - een ‘sectaire’. Hij is het als liberaal en dat komt zijne partij vaak ten beste.
Hij is het als anti-Vlamingant, en dat is, met het oog op de toekomst van ons land, veel erger.... Gelijk de meeste menschen van zijn aard is de heer Van Wetter geen enthousiast; of beter: zijn geestdrift is een koude geestdrift, geen roes, geen onstuimige uitflapperij, gelijk bij de Vlamingen wel wat heel veel gebeurt. Het is geen vervoering: het is het zélf-voeren, langs vertrouwde, zorgvuldig-geplaveide wegen, van hetgeen men tot een op voorhand goedgekeurd doel wil brengen. Zulke geestesaard herinnert me de Kongoleesche fabel die, opgeteekend door een jezuïet-missionaris, me deze week onder oogen kwam. De kameleon en de muis wedden, om wie het eerst op de ver-afgelegen markt aankomen zal. De muis, in onbesuisde vaart, loopt, loopt, tot ze, zonder het zelf te weten, de marktplaats lang voorbij is en verdwaalt. De kameleon, hij, stapt zoetekens, welberedeneerd aan, en, ter markt gekomen, koopt zijne zaakjes, en wacht. Eindelijk, tegen avond, komt er ook de muis aan, dood moe van
| |
| |
't loopen, en... verwonnen door den tragen, maar bedachtzamen kameleon.
Nu wil ik den heer Van Wetter niet verwijten dat hij een kameleon zou zijn, vermits ik u zei dat hij nooit van kleur, ik meen: van denkwijze, verandert. Maar ik bedoelde dat zijn geestdrift koel en gemeten is, en... daarom veel kans heeft te goeder ure te triumpheeren. - Hoe hij triumpheeren zal, door eigen heldhaftigheid of door list, is eene andere vraag. En hier herinnert hij me weêr aan een andere fabel, eene platduitsche, van Brinckman, geloof ik. De egel wedt met den haas om 't zeerst-loopen. De wedren zal 's anderen daags plaats hebben. Intusschen gaat de egel naar huis, en spreekt af met zijne vrouw, die hem heel goed gelijkt, dat ze zich aan den eindpaal, waar de overwinning beslist moet worden, verduiken zal, en verschijnen tegen dat de haas aan moet komen. Zoo wordt gedaan; 't sein tot vertrekken wordt gegeven; de mannetjes-egel doet of hij met den haas vertrekt, en deze vindt bij het doel... professor Van Wetter, die alles koel en slimmetjes weet te beredeneeren en te beredderen...
Ik heb al lang genoeg bij prof. Van Wetter stilgehouden. 't Was echter noodig om u 't geen volgen gaat in 't klare licht te stellen. Voor ik er toe overga heb ik u nochtans eerst een verdediger van prof. Van Wetter voor te stellen: mr. Firmin van den Bosch, een onzer jongste magistraten, een zeer open en zeer nieuwsgierige geest, die tot den heer Van Wetter staat als een adder tot een pad. Want substituut Van den Bosch - een Fransch letterkundige van veel vooruitstrevenden ijver, scherp en fijn criticus en merkwaardig stylist - is even vlug en
| |
| |
veerkrachtig van brein als zijn oud-professor methodistisch en hoekerig is. Moest ik bij hem fabels aanhalen, dan zou ik u herinneren aan den vos en de druiven, mits deze wijziging dat de heer Van den Bosch niets ‘te groen’ vindt, en steeds een middel weet te bezinnen om de trossen juist op het goede oogenblik, op den juisten graad van rijpheid te plukken. Waaruit ge geenszins 't gevolg moet trekken dat hij een arrivist zou zijn. Want zijn groote invloed op de politieke mannen der leidende partij komt ook zijne vrienden ten goede, die niet zullen blijven, dank zij de handigheid des heeren Van den Bosch, zonder een kluifje of een hapje van den gouvernementeelen schotel mee te mogen peuzelen.... Dat de heer Van den Bosch nu prof. Van Wetter gaarne een handje toesteekt, niettegenstaande zijne zeer moderne en zeer vlugge schranderheid en de liefelijke verscheidenheid van zijn doorzichtsvermogen, ligt aan verscheidene redenen, ook buiten de vroeger aangehaalde, en heeft, of kan gevolgen hebben, die door de Vlamingen niet zonder schrik moeten worden aangezien.
De redenen zijn: de maatschappelijke stand des heeren Van den Bosch, midden in een verfranschte magistratuur, waar Flaminganten niets dan als dusdanig dilettanten zijn, op een paar uitzonderingen na, legt hem verplichtingen op; dat hij een Fransch, geen Vlaamsch letterkundige is maakt dat hij zich niet onbesuisd-flaminganterig, hoogstens kieschkeurig, en voornaam-toegevend moet voordoen; waar de regeering meent dat alle heil in de gulden middenmaat ligt...: - en dan nog: de kritische gewoonte, nietwaar, en de omgang met de wettelijkheid....
De gevolgen van eene niet-Vlaamsche houding bij den
| |
| |
heer Van den Bosch kunnen echter zeer ongelukkig voor ons volk zijn, juist omdat hij in zijne partij zulk gezag geniet. Enkele toekomstige ministers hebben voor hem geene geheimen, kunnen hem niets weigeren. Hij is het die van minister Descamps verkregen heeft, dat voortaan louter letterkundigen - natuurlijk Fransche - als zulkdanig tot staatsambten worden benoemd. Wilt ge gedecoreerd worden schrijf hem een woordeken. Zijne partij heeft hem overigens noodig: hij is, ik herhaal het, zeer intelligent, zeer vlug, zeer handig, van eene nerveuze welsprekendheid, in sommige kringen, ook bij den liberalen vijand, populair; en enkele ‘woorden’ van hem zijn, hoe jong hij nog wezen moge, reeds aan 't legendarisch worden. - ‘Wat ligt u dichtst aan 't harte?’ vroeg hem eens grinnekend een liberaal professor. - ‘Mijn scapulier, mijnheer!’ was het dubbelzinnige antwoord,... dat echter bij de katholieken natuurlijk groot succes had. Hoe zou men dan ook zulk man niet koesteren als een kindeken in de luren?...
- Denk niet, lezer, dat ik mij van mijn onderwerp laat afleiden. Gij zult dadelijk gaan zien dat ik er zóolang heb rondgedraaid, totdat het tot nog een heel klein kluwetje ineen is gewikkeld Ik kom er overigens op terug.
- De ‘Association... etc.’ hield dus eene vergadering, en de heer Van Wetter had een voorstel, dat hij lang ontwikkelde, door den heer Van den Bosch ijverig werd overgenomen, door hem werd geformuleerd, door de leden naar het Parlement werd gezonden, en dat ik hier vertaald volgen laat:
‘1o.) | De koninklijke athenaea, de gemeente-colleges, de Staats-middelbare-scholen, de lagere gemeentescholen en de openbare beroeps-, nijverheids- en handelsscholen
|
| |
| |
| zullen als voertaal de taal aannemen van de meerderheid der bevolking in de gemeente waar het gesticht bestaat, volgens de uitslagen der laatste volkstelling. Nochtans, zoo twintig ten honderd der vaders of voogden van de leerlingen die het gesticht bezoeken het gebruik van eene andere voertaal vragen zal deze vraag worden aangenomen. |
2o.) | In de Staatshoogescholen en in de hoogere leergestichten van den Staat, worden de lessen in het Fransch gegeven. De regeering zal, bij uitzondering, het gebruik van eene andere taal toe mogen laten in sommige vakken van het hooger onderwijs, en niet-verplichte leergangen in de Vlaamsche taal zullen telkens moeten worden ingericht, waar ze door de uitoefening van een beroep of een loopbaan, waar de leerlingen in 't Vlaamsche land toe voorbereiden, mochten worden geëischt. |
3o.) | Vrije gestichten worden voor het gebruik der talen aan geen enkele reglementeering onderworpen, tenzij ze door den Staat zijn aangenomen; in dit geval moeten ze zich voor 't gebruik der talen naar den regel der openbare gestichten voegen.’ |
Op de onaannemelijkheid der twee laatste deelen van dit voorstel wil ik niet eens aandringen. Hierboven nog duidde ik op de beteekenis van een Vlaamsche Hoogeschool voor de toekomst van Vlaanderen, zoo van hoogere standen als van eigenlijk volk. En voor hetgeen de vrije gestichten van M.O. aangaat, neem ik de eerbiedige vrijheid u te verzenden naar hetgeen ik hier in Mei en Juni jl. aangaande het wetsvoorstel-Coremans schreef: het zal u mogen toonen hoelang weerleid reeds het voorgestelde systeem is. Alleen de formuleering van beide laatste alinea's kon ons eenige vermakelijke oogenblikken verschaffen;
| |
| |
het niet-verplicht-zijn der Vlaamsche leergangen (cours facultatifs) die voor de uitoefening van een ambt worden geëischt (exigés), zijn de spitsvondigheid des heeren Van den Bosch toch al te onwaardig; en zoo ware er wel hier en daar nóg iets op te pikken uit die twee laatste paragrafen.
Maar wij zullen er niet blijven stil bij staan: zij zullen zichzelf dooden; wat men doe, hoe men tegenwerke, de wet-Coremans, ja, zelfs de Vlaamsche hoogeschool komen er toch door, niet zoo onmiddellijk misschien, maar dan toch eindelijk, omdat er eene hoogere reden bestaat, die ze onafwendbaar maken, die ze opdringen, die ze maken tot factoren in eene natuurlijke orde, en het verwijzen ervan gelijk staat met de erkenning van alle gebrek aan logica en rechtvaardigheidszin. Die twee laatste paragrafen mogen voorstellen wat zij willen: wij lachen er om, omdat hun gemaakte ernst dan toch den onverzettelijken, hoewel tragen gang van een natuureisch, van een hoogeren wil, die langzamerhand en per sé den wil van geheel een volk moet worden, tegengaat.
Ik kom dan ook liever en met echt genoegen tot de eerste alinea van het voorstel, dat zoo vol beloften schijnt, en zoo plezierig kan omver worden geblazen. Is het overigens niet allermerkwaardigst hoe naïef het de listige sluwheid van zijne ingevers voorstelt, gelijk ik ze u hierboven schetste?
Eerst de majestatische opzet: heel het onderwijs, tot aan den drempel der Universiteit, heel het onderwijs dus van volk en burgerij: Vlaamsch in Vlaanderen! Het is prachtig,.... al komt die ‘laatste volkstelling’ reeds een verfrisschende schaduw werpen. Men weet wat een volks | |
| |
telling, in ons tweetalig land, waar de sprekers van beide talen nu juist geen hartsvrienden zijn, op taalgebied beteekent. Ik wil niemand van leugen beschuldigen, maar ken de neiging, die noodlottig bestaat hier in België, te verklaren dat men alleen Fransch kent, als men gewoonlijk Fransch spreekt. Gaarne zal men snoeven op enkele woorden Duitsch en Engelsch; Vlaamsch is echter te gewoon, en dan... van op school af heeft men geleerd het te veronachtzamen. Er is meer, met die kwestie van volkstelling. Wat zal men nl. doen met het arrondissement Brussel, dat een overgroote meerderheid tweetaligen aanduidt? Men zal ze natuurlijk bij de Fransch-sprekenden inlijven; de slechts Vlaamsch-sprekenden, die in minderheid zijn, zullen zelf de richting duiden die het onderwijs te volgen heeft; tegen alle taal-werkelijkheid zal Brussel voor Waalsch worden verklaard, en 't onderwijs zal er zelfs op de lagere school uitsluitend Fransch worden.
Dan komen die twintig-ten-honderd huisvaders voor de pinnen. De ‘Association’ schermt gaarne met ‘pères-de-familles’, hetgeen de flaminganten nogal onbeschoft door ‘peerden-families’ hebben vertaald. En dat schermen is zoo onbezonnen niet: de ‘Association’ weet dat zij de quintessens, de ietwat-drukke, de ietwat-aanstellerigere vertegenwoordiging is van wat de menschen-van-twee-geslachten-herdenken en voelen. Daarom steunt ze op de treurige, vervalschte, onzuivere mentaliteit van die menschen en ze zegt hun: treedt twintig tegen tachtig op, en 't onderwijs is Fransch in Vlaanderen.
Nu denkt ge voorwaar: dat gebeurt nooit; er zullen geen twintig gevonden worden... Maar gij zijt er wel mee! 't Fransch staat immers zoo mooi! En 't Vlaamsch is toch
| |
| |
maar voor de dienstboden noodig! Als men een raken Vlaamschen vloek tegen zijn knecht uitbraken kan, dan loopt alles immers op wielekens! - En dus... Natuurlijk wordt de verhouding van 20 tot 80 redelijk en logisch gevonden. Wij leggen er ons overigens bij neer. De wijze waarop die twintig gevonden worden is het echter die ons driftig zou kunnen maken. Want alles gaat toch maar om het princiep, en de erbarmelijke geestestoestand waar onze burgerij in verkeert is alleen reeds de verzekerde neerlaag voor wie het ontwerp der ‘Association’ niet bijtreden, al waren zij de tachtig-ten-honderd der tegenpartij.
Het gaat nog verder met het voorstel des heeren Van den Bosch: als die 20 pct. van 't Vlaamsch niets willen weten, dan wordt de voertaal...: eene andere voertaal. Bij zichzelven denken de ‘Vulgarisateurs’ wel: het Fransch. Maar: daar is ook de Duitsche beweging, die men te winnen heeft. Men moet die Luxemburgsche dwepers paaien met de hoop dat zij, die Belgische, Fransch-Vlaamsche, ambtenaars kunnen worden, eens een uitsluitend Duitsch onderwijs zullen mogen genieten. Alinea 1o van voorhandig voorstel is nieuw koren op den molen van die hoop. En 't gevolg: zóóveel duizenden zieltjes voor de ‘Association’ gewonnen...
Ziedaar hoever de grootmoedigheid dier heeren gaat. Zij toont u aan, nietwaar, in hoeverre ze verdraagzaam zijn, en welke de echte strekking hunner vereeniging is. Een ander bewijs van die verdraagzaamheid en van die strekking kan ik u aanhalen. De held van de geschiedenis hoef ik niet ver te zoeken: het is professor Van Wetter. Deze, als professor en als rector, maakte deel uit van den ‘Conseil Administratif’ van het Gentsche Athenaeum,
| |
| |
hetgeen logisch was, vermits hij het gesticht medehielp te besturen. Maar daar wordt zekeren dag in Gent een ander gesticht opgericht, dat rechtstreeks tegen het Athenaeum optreedt, met beslist-vijandige bedoelingen. Wat doet nu prof. Van Wetter, hulp-bestuurder van het Athenaeum? Hij trekt een deel zijner kinderen van het Athenaeum weg, en stuurt het naar het vijandige gesticht. Waarom? Omdat dit gesticht, als vrij gesticht, ontsnapt aan de wet van 1883, die 't gebruik van het Nederlandsch bij 't onderwijs in sommige vakken voorschrijft...
En zulks is waarlijk gebeurd, in den jare 1897, meen ik. Zult ge nu gelooven hoe men in Vlaanderen tegen eigen taal en tegen eigen aard, ja tegen de vorderingen van eigen ambt, van eigen moreele verplichting durft handelen?... Het moge romantisch klinken, maar het ‘Arm Vlaanderen!’ van Teirlinck-Stijns is nog steeds geene leugen!
N.R.C., 22 December 1907.
|
|