| |
| |
| |
Het verdrag van naasting
Brussel, 13 December.
Ik heb u over het verdrag van naasting tusschen België en Kongo-Vrij staat, dat, verleden week op het bureel der Kamer neergelegd, volgens de gemachtigden van den Koning der Belgen en die van den Soeverein van de Kongoleezen, onder de beste voorwaarden ons de overneming van de Afrikaansche kolonie vóor zou stellen, niet willen schrijven, zonder persoonlijk van goed-ingelichte zijde te vernemen wat men hier te lande over dat verdrag zoo al denkt. Ik heb me hier en daar begeven, bevoegde menschen uitgehoord, sommige kamergesprekken afgeluisterd. En nu is de uitslag van mijn onderzoek noch heel bemoedigend voor de onderteekenaars van het verdrag, noch verblijdend voor de Belgen, die, wat gebeure, toch zullen moeten eindigen met over te nemen.
Gij hebt, in beknopt en vorm, èn overnemingsverdrag èn memorie van toelichting afgekondigd, naar eene regeeringsnota, aan de Belgische bladen medegedeeld. Dit document - ik bedoel de nota voor de pers - is ontegenzeggelijk tendenzieus; wekt onnoodigen argwaan; het drukt te veel op sommige punten dan dat het onmiddellijk overtuigen zou; door 't opzettelijke van sommige deelen kan het een mogelijke geestdrift dooden; het had, in zijne vrees dat de memorie van toelichting verkeerd kon geïnterpreteerd worden, beter de memorie alléen aan 't woord gelaten, die dan toch geen onmiddellijke drukking, tenzij door de handige vooruitzetting van ten goede pleitende feiten, bedoelde en vermocht. Zij had, die nota,gemakkelijk achter- | |
| |
wege kunnen blijven, daar ze, zelfs bij onbevooroordeelden, eenige achterdocht wekken moest. - Onpartijdigheid gebiedt dan ook, ze ter zijde te laten, en ons rechtstreeks tot het ‘exposé des motifs’ en het verdrag tot toeëigening te wenden, om te zien of en hoe de Kamerbesprekingen van verleden jaar en het werk van de commissie der XVII het zonderling zestal gevolmachtigden beïnvloed hebben. Dat verdrag, en dat ‘exposé’ - sommige bladen noemen het een ‘prospectus’ - kunnen dan nog alleen met omzichtigheid behandeld worden: de agenda waar de bewijsvoering op rust zijn eerst sedert gisteren in handen der Kamerleden; en in een zaak waar persoonlijk onderzoek niet kwalijk genomen kan worden, is het van geen gering belang, uit de voorgegeven gronden eigen gevolgen te trekken en ze met de regeeringsgevolgen te kunnen vergelijken. En dit werd ons tot op heden moeilijk gemaakt. Ik heb dan ook verkozen tot heden over de zaak te zwijgen.
Hier rijst, eerst en vooral, eene principiëele vraag: in hoeverre heeft België, buiten het Koninklijk testament, onmiddellijk recht op Kongo? Want, nietwaar, daar hangt veel van af; daar hangt namelijk van af of men ja, zoo niet beperkende voorwaarden aan heeft te nemen; daar hangt de graad van weigering en van dankbaarheid van af; dat bepaalt de eigenlijke verhouding der twee partijen. Blijkt het dat België's rechten grooter zijn dan het Koninklijk aanbod, dan heeft België reden tot pruilen en zelfs tot meer; dan vervalt het groothartige, het gulle, het schoone van de Koninklijke daad; en het stelt vooral vast in hoever de schenker vrijheid bezit tot het uiten van ‘plechtige voorwaarden’. En als de teksten nu bewijzen dat België waarlijk die rechten bezit, dan komt het er op aan
| |
| |
de bewoordingen van de Memorie van Toelichting, omschrijving van het verdrag, aan die rechten te toetsen, en te zien in hoeverre eigen-lof verdiend of geoorloofd is.
Nu bezit België die rechten alleszins: de wet van Augustus 1890 stemt er in toe, aan Kongo-Vrijstaat eene som van vijf en twintig millioen te leenen, zonder rente gedurende tien jaar, mits viijheid voor België, zes maanden na vervaltijd, den Vrijstaat met goederen, rechten en voordeelen over te nemen, en verplichting, vanwege Kongostaat, geen nieuwe conventie, geen nieuwe leening zonder toestemming van de Belgische regeer ing aan te gaan. En in 1901 eene nieuwe verklaring: zoolang België rente noch kapitaal van de geleende millioenen terugeischt, heeft het onvoorwaardelijk recht op naasting.
Bevestiging dus door teksten, van onvervreemdbare, onvoorwaardelijke rechten; bewijs tevens van het onwettige der koninklijke eischen. De Memorie van Toelichting gaat niet te minder voort o.a. het behoud van het kroondomein als voorwaarde te blijven stellen, met een verdediging, weliswaar, van het behoud ervan, die zoet is als honig en... kleverig als vogelteer, en waar ik straks op terugkeer....
In zoover worden de rechten der Belgen over het hoofd gezien. Niet alleen wil de memorie ze miskennen: zij spreekt van de ‘verplichtingen’ die een toekomstig ‘verbond der openbare machten met het werk dat de Koning in 1885 op zich alleen nam’, medebrengt. Het wordt dus nóg mooier, in den geest der opstellers van het ‘Exposé des motifs’: wij, België, hebben geene rechten; toen we ons mooi geld leenden, zonder rente, werd ons niets daarvoor toegestaan; maar op 't oogenblik dat de Koning, wien wij
| |
| |
in 1885 de toestemming gaven ook de kroon van Kongo op zijn hoofd te zetten - zonder dat het ons, het spreekt van zelf, iets zou of mocht kosten, - op 't oogenblik dat Leopold II zich zou verwaardigen ons in 't beheer van Kongostaat als geldschieter-compagnon, die alleen nog de verantwoordelijkheid zou dragen, te kiezen, toen sprak het van zelf, niet waar, dat wij alleen de verplichtingen, alle verplichtingen zouden dragen?
Deze twee feiten karakteriseeren de memorie van toelichting: België dient een Koning dankbaar te zijn, die de uiterste vriendelijkheid hebben wil, de verantwoordelijkheid van zijn Kongoleesche lasten en schulden op België's nek te schuiven....
Tot zoover de geest die het ‘exposé des motifs’ kenschetste. Onpartijdig is die geest niet, men zal het toegeven. Is de tekst van het naastingsverdrag in beteren zin geformuleerd?
De motie, op 14 December laatst door de overgroote meerderheid der Kamer gesteund - eene overwinning, schreef ik u toen, voor wie niet gaarne katten in zakken kochten, en waarbij de regeering zoo ootmoedig het hoofd neerlei; de arbeid van de kommissie der XVII, waar met waardige hardnekkigheid al de rechten van het land verdedigd werden, die op de koninklijke plechtige wenschen aldoor maar veld wonnen; de koloniale wets-tekst, die het gevolg was van dien arbeid, waarbij de vraag van het Kroondomein voor verdere bespreking in de Kamer gereserveerd bleef, en die zóó was opgesteld, dat onbevooroordeelden hem zeker als logisch en volledig stemmen mochten: dit alles liet ons verzoenende tegemoetkoming van de opstellers van het naastingsverdrag verwachten. Het ging hier aan, het praamde
| |
| |
hier, goeden wil te toonen. Het is dan ook niet zonder verwondering dat men in het verdrag het verbluffende artikel IV leest, dat aldus luidt:
‘De datum waarop België de uitoefening van zijn souvereine rechten aanvangen zal, wordt door koninklijk besluit vastgesteld. De inkomsten en uitgaven van Kongo-Vrijstaat zijn van af 7 Januari 1908 voor rekening van België. Met, als toevoegsel, dit ‘arrangement provisoire’:
‘Vanaf 1 Januari 1908, zal geen enkele uitgave door Kongo-Vrijstaat gedaan worden, zonder bekendmaking aan den Minister van Financiën van België’.
Nu mag het overijlde van den gestelden datum voor de overdracht der comptabiliteit zonderling schijnen - over veertien dagen reeds zou dat alles moeten beschikt zijn! -: nog zonderlinger is echter de tekst van het regelend ‘arrangement’, en hier vooral is het, dat we eene weigerachtige en achterdochtige houding der opstellers van het verdrag gewaar worden.
Toen, inderdaad, in 1895 de overneming van Kongo werd voorgesteld, was er insgelijks een artikel van het verdrag dat de werking der comptabiliteit regelde. Daarin heette het echter dat geen enkele uitgave door Kongo-Vrijstaat zou worden gedaan of toegestaan zonder toelating van den Belgischen minister van financiën.
Thans is er geen spraak meer van toelating, - eene toelating die er echter wel mocht wezen, vermits het België is dat betalen zal! Thans stelt Kongo zich tevreden, zijne uitgaven naderhand bekend te maken. België zal van over veertien dagen reeds al de lasten - ook buiten alle toezicht, onmogelijk binnen die veertien dagen in te richten, - dragen. Kongo echter kan, gebruik makend van dat
| |
| |
gebrek aan toezicht, doen wat het wil: toestemming hoeft het niet te vragen; als het later maar even bekend maakt wat het aan uitgaven of handelstransacties gedaan heeft; want er is zelfs geen spraak meer van aan te gane verbintenissen, zoodat ook dáar buiten alle toezicht of instemming kan gehandeld worden.
Men ziet welke geest onder het honigzoete van het verdrag schuilt: nog steeds dezelfde autocratische politiek, ditmaal echter onder een glimmend laagje stroop.
Dat laagje stroop moet ons ook de pil van de Kroonstichting doen slikken. Gelijk de vraag thans gesteld is, naar blijkt uit de gisteren uitgedeelde addenda, is zij 't wel waard, nader beschouwd te worden. Thans heet het: het Kroondomein, zooals in 1896 en in 1901 omschreven, blijft bestaan. Het bezit wettelijke persoonlijkheid; het blijft eene koloniale stichting, bestaande onder de bescherming van eene wetgeving die van deze van het moederland onderscheiden zal blijven; het ontsnapt echter noch aan de politie-, noch aan de belastingswetten; de Staat zal drie der zes beheerders van het Kroondomein benoemen, en op die beheerders controol uitoefenen; de stichting is voortdurend; de onroerende eigendommen zijn er echter niet onvervreemdbaar van, mits goedkeuring van den stichter.
Ziedaar voor de Kroonstichting of haar zelf. Wij willen er alleen dit uit onthouden: België heeft het recht, zoo de Koning toestemt, het Kroondomein bij deele af te koopen. Of dat recht een voorrecht is, blijft eene vraag. Of de 29 millioen onroerende goederen in België, die aan de Stichting behooren, en met de overneming den Staat toekomen zouden, eene vergoeding zijn voor de oneindige stre- | |
| |
ken waar we voortdurend eigendom van aan den Koning verzekeren, blijft eene tweede vraag, vermits ze te beschouwen zijn als de teruggave van voorschotten, door België aan het Kroondomein toegestaan. Maar van veel grooter beteekenis is het feit, dat het recht-van-afkoop noodzakelijkerwijze voor België een last moet worden. Ge weet dat de kolonie in hare eigen begrooting moet voorzien. Nu lezen we dat de opbrengsten, voor zoover en zoolang ze in handen des Konings zullen blijven, o.m. dienen moeten tot het onderhouden van philanthropische, wetenschappelijke en artistieke werken. Intusschen sluit misschien de Kongoleesche begrooting, waar wij verantwoordelijk voor staan, op een deficit. Waaruit voor ons de onontkomelijke verplichting, met Belgisch geld de onroerende goederen van het kroondomein af te koopen, tot beslechting van het mogelijk te kort. Ziedaar het voordeel dat wij bij de overneming van Kongo, zooals ze thans, met behoud, van het Kroondomein, wordt voorgesteld, hebben; ziedaar waarom het Parlement zich zeker tweemaal bedenken zal, voor het 't verdrag, aldus opgemaakt, zal stemmen.
Want aangenomen, dat de internationale toestand overheerlijk is, dat het financiëele wezen hoogst bevredigt, dat het behoud der gedane concessies geen hinder tot goed beheer zal zijn; aangenomen zelfs dat de Koning als oprichter van Kongo recht heeft op de 1,095,000 frank die hij van de Kongoleesche opbrengst neemt voor eigen gebruik, voor dat van zijne familie, voor 't onderhoud van de verzamelingen en Belgische eigendommen die hij heeft aangelegd - een recht dat het kleingeestig ware, hem te ontzeggen -: de groote bekommering moet blijven, de verantwoordelijkheid die het op zich neemt, en die door 't
| |
| |
behoud van het Kroondomein zóo verzwaard wordt. En daarom is het onmogelijk dat België aan naasting met behoud van de Kroonstichting denke, zoolang het de volgende zekerheden niet heeft: volkomen-openbaar toezicht; afkoop der onroerende goederen door den Koning toegestaan tegen een prijs die de lasten van België niet al te zeer bezware; dat de opbrengsten van de Kroonstichting publiek besteed worden aan bekende werken, zoodat in elk geval alle gekonkel, als dat met het persbureel, onmogelijk wordt. - Zulke voorwaarden, tot een minimum herleid, moet het land bij rechte mogen stellen, wil het in de toekomst vertrouwen hebben. Zonder instemming hierover kan van naasting, met behoud van het Kroondomein, geen spraak zijn. En aldus zal ook wel de meening der kamer wezen.
Want ik zei u dat ik een klein inkwest had ingesteld. De uitslag ervan is voor de Koninklijke politiek ongunstig. Het wetsvoorstel, dat het Verdrag tot Naasting aan de Kamer onderwerpt, en dat niet voor amendeering vatbaar is, wordt zéker verworpen.
En dan?
Ja, dan zal alles voor de derde maal te herbeginnen zijn, tenzij het nieuwtje, in de Kamer rondgestrooid, dat er op Koninklijke inschikkelijkheid mag worden gerekend, waarheid bevatte. Maar waar zou dan de Koninklijke koppigheid gevaren zijn? In de noodzakelijkheid der overlating aan België, zegt men. Noodzakelijkheid echter om wiè, om wat?... Laat ons de beraadslaging afwachten.
N.R.C., 15 December 1907.
|
|