| |
| |
| |
Vlaamsch, en het assizenhof van Brabant
Brussel, 5 December.
In een opstel, verleden jaar in het tijdschrift ‘Vlaanderen’ geplaatst, en waar de N.R.C. deelen uit overdrukte, vertelde Aug. Vermeylen, naar eigen vaststelling, hoe voor het assizenhof van Brabant een Fransch-onkundige Vlaming behandeld wordt. Tot gisteren nog bepaalde de wet, dat voor de eischen en pleidooien de Fransche taal er, bij alle uitsluiting, opgelegd werd; wie dus de Fransche taal niet machtig was - op eene bevolking van 853,430 inwoners zijn er in 't arrondissement Brussel 340,635 die alleen Vlaamsch kennen - of ze alleen als tweede taal gebruikte, als niet-doorgronde, als zeer arme, tot weinig woorden om weinig begrippen beperkte, als vaak vervalschte taal, die niet verder strekt dan tot alledaagsch gebruik om dagelijksche nooden - en zoo zijn er 294,901, zoodat er slechts 144,723 enkel-Franschsprekenden zijn, een getal waar ongetwijfeld nog op af te dingen valt -; wie dus als Vlaming, als eene eenheid in de zeven-achtste der bevolking, recht meende te hebben zich dan toch in eigen taal, in de eenige taal die hij nagenoeg begrijpen kan, te hooren beoordeelen en vonnissen, kwam vooralsnog van een kale reis terug: de wet gebood, dat hij onder Fransche, uitsluitend Fransche rechtspleging zou gaan, en dat de taal van minder dan een achtste deel slechts der bevolking, waarvan het dan nog lang niet zeker is dat het bij alle uitsluiting alleen het Fransch verstaat, gezagvoerend en rechthebbend op zou treden.
Hier kwam natuurlijk het oude grapje voor den dag:
| |
| |
het doet er weinig toe in welke taal men achter de grendels geraakt! Waarbij als antwoord eene vraag geldt: Wie weet of het gebruik van eene andere taal niet van achter de grendels had gehouden? Zich vrijpleiten, zelfs voor een niet-onschuldige, is hoofdzaak; a fortiori moet men hem, die misschien onschuldig is, het middel geven om zich vrij te pleiten. En dat het Fransch regiem, waar we onder bukten, ons dat middel ontnam, kwam de practijk al te dikwijls bewijzen.
Daar kwam het opstel van Vermeylen een typisch voorbeeld van geven. Een oud, mismaakt manneken wordt, onder beschuldiging van moord op zijne vrouw, vóor een Fransch assizenhof, vóor een Vlaamsch-onkundige jury - of een jury die het recht had, geen Vlaamsch te kennen, hetgeen op hetzelfde neerkomt - te staan. Was de man schuldig? Om het even: hij had het recht zich te verdedigen, en die verdediging was: ‘Ik heb het gedaan met een goed gedacht.’ - De voorzitter, die geen Vlaamsch verstaat, laat de woorden vertalen; en de vertaling luidt: ‘J'ai fait le coup de propos délibéré’, - met vooropgezetten zin, moedwillig dus...
Wie nu maar eenigszins het Vlaamsch taaleigen kent, weet dat die vertaling onzin is. ‘Met een goed gedacht’ kan in geen geval ‘met voorbedachten rade’ beteekenen. En nochtans, wat zien we? De voorzitter, het openbaar ministerie, en, als gevolg, het Vlaamsch-onkundige deel van de jury vinden in eene vertaling, die misschien het tegendeel van het niet zeer ontwikkelde, zich moeilijk uitdrukkende ventje vertelt, eene reden, een argument tot veroordeeling. En het ventje zal goed protesteeren hebben; zijne onschuld volhouden: staat het er niet of- | |
| |
ficieel: ‘ik heb moedwillig gedood’? en levert hem de officieele vertaler - een braaf man waarschijnlijk, maar die zich vergissen kan niettegenstaande den eed die hij heeft afgelegd, vooral als het er op aan komt een zeer speciaal, een arm dialect, dat meer bedoelen kan dan het waarlijk kan uitdrukken, onder Fransche woorden, in Fransche vormelijkheid weer te geven - levert hem de foutieve vertaling hem niet zonder beroep in de handen van den gevangenbewaarder? Zonder beroep, vermits de heele rechtspleging, van hoog tot laag, in het arrondissement Brussel op dezelfde leest is geschoeid.
Ziedaar een bewijs, dat de Vlaming in eigen land stiefmoederlijk behandeld wordt, een bewijs dat de wet van 1889, die zegt dat elke aangeklaagde het recht heeft in eigen taal gevonnist te worden - een recht dat in Walenland voor Vlamingen in feite reeds vervalt, - dat die wet zelfs in 't Vlaamsche deel van het land voor een Vlaming doode letter is.
Van daar uitgaan, om de geheele vervlaamsching van het rechtwezen in het arrondissement Brussel te vragen, ware natuurlijk een reuzenstap. Men moet zelfs toegevend genoeg zijn, al de rechten der verdediging gevrijwaard te zien: liever in 't Fransch verdedigd, en goed verdedigd, dan in het Vlaamsch, en slecht. Een Fransch-onkundige Vlaming kan best als advokaat een man kiezen, die hem goed verstaat, maar daarom nog niet in het Vlaamsch zou kunnen pleiten. De opleiding der jeugd is thans nog zóó hier te lande, dat de gegoede stand liefst het Vlaamsch, ook in het onderwijs, versmaad ziet. Er moet dus noodzakelijk, vooralsnog althans, eenige opvattingsbreedte gelaten worden. De rechtspleging in het arrondissement Brussel voor
| |
| |
Vlamingen uitsluitend en onvoorwaardelijk Vlaamsch maken, ware dus wel voorbarig geweest, op de beginsel-vraag na. Want de gewenschte verandering in hangende zaak moest immers wezen: erkenning der geldigheid van een princiep: met de hoofdzakelijke gevolgen van het princiep: een Vlaamsch voorzitter en een Vlaamsche jury; de verzekering dus van eene begrijpende leiding en van een begrijpend oordeel in de zaak, verzekerd aan den voornaamsten belanghebbende: den betichte.
Want, daar draait immers alles om heen. Al wie na heeft mogen gaan hoe weinig onpartijdig eene assizenzaak soms geleid wordt, en hoe... verbluft een middenstands-, niet juridisch onderlegde jury voor vaak ingewikkelde vraagstukken staat, begrijpt dat het niet meer dan een billijke eisch is, dat de leden, dat het hof dan toch begrijpen wat hun onderworpen wordt, en alle struikelblokken, o.m. die der beëedigde vertaling, uit den weg worden geruimd, om dan nog over de rechten van de betichten te zwijgen.
Mr. Van der Linden, de taaie, galachtige, nijdige, en zoo eerlijke Vlaamsche vertegenwoordiger van Brussel, had voor twee jaar reeds een wetsontwerp in dien zin neergeleid: een dubbele lijst van gezworenen, een van Vlaamsche en een van Fransche zou worden opgemaakt; en: zoo de beschuldigde Vlaamsch spreekt, zal de strafvordering - mits, natuurlijk, vrijwaring van al de rechten der verdediging - in het Vlaamsch worden gedaan. Dat wetsvoorstel werd nu gisteren in eerste lezing met bijval en groote meerderheid gestemd. Het is eene echte verlichting voor al wie onbevangen denkt, te weten, dat de Vlamingen weer een stap vooruit zijn gekomen, niet alleen op het gebied van hun recht, maar ook van het recht...
| |
| |
Dat het zonder moeite ging is niet waar. Het zou al te verwonderlijk geweest zijn, zoo de Walen geene stokken in de wielen hadden gestoken. Zoo was de beknibbeling, bij 't voorstel der dubbele lijst van gezworenen, groot. Men trok de rechterlijke beteekenis der jury, zooals ze thans bestond, in twijfel; - en men had misschien gelijk. Maar er uit af te leiden, dat eene jury, waarvan al de leden het Vlaamsch machtig zouden zijn, door dat feit alleen minderwaardig ware, is eene gevolgtrekking die we liever voor rekening van wie ze maakte laten: waar het ons integendeel logisch voorkomt te meenen dat zulke jury veel beter de bijzonder Vlaamsche mentaliteit van een betichte vatten zal en dus in opzicht van recht, juister en fijner zal vermogen te oordeelen.
Andere argumenten tegen het voorstel vervielen nog gemakkelijker, zoodat de heer Van der Linden zonder moeite zegevierde, - althans voor zoover het stemmen van zijn ontwerp staat. De arme Vlamingen van het arrondissement Brussel - en ik ken er geene die, voor de strikte herkenning van hun rechten, slechter geplaatst zijn, staande tusschen een Waalsche bevolking en een regionaal beheer dat systematisch anti-Vlaamsch gezind is; en ik spreek dan nog niet van 't eigenlijke volk, dat een verfranschte burgerij te dienen heeft, en te strijden tegen Waalschen durf - de Vlamingen van Brussel en van de Brusselsche omstreken zijn den heer Van der Linden dan andermaal dank verschuldigd: voor wie weet hoe moeilijk men hier te lande verkrijgt wat elders er als dood-natuurlijk voorkomt, is het plicht die menschen te huldigen, welke zonder geschreeuw, maar met hard- | |
| |
nekkige voortvarendheid, dit eenvoudige betrachten en bewerkstelligen: logica.
N.R.C., 7 December 1907.
|
|